Page images
PDF
EPUB

buiten het enge terrein, waarover het loopt, wetenschappelijke waarde bezitten. Zoo komen er beschouwingen in voor over de grens tusschen het burgerrechtelijke en het strafbare onrecht, over het verband tusschen valschheid en bedrog en de grenslijn tusschen beide, over de causaliteit van het laten in verband met de mogelijkheid om zich door verzwijging van omstandigheden, door een niet-handelen aan oplichting schuldig te maken. Al deze besprekingen getuigen van des Schrijver's grondige bekendheid met de beteekenis der behandelde vragen en met de literatuur. Daarnaast bevat het werk interessante bijzonderheden over den handel in antiquiteiten en de daarmede vaak gepaard gaande bedriegerijen. Wie geneigdheid mocht bezitten verzamelaar te worden, of reeds bezig is zijn kapitaal in kostbare zeldzaamheden te beleggen, zal uit het werk van Gross menige waarschuwing kunnen putten, die hem voor schade en gefopt worden zal kunnen bewaren. D. SIMONS.

Verlies en diefstal van effecten. Eene studie van internanationaal privaatrecht, door Mr. Siegfr. R. Fuldauer. Proefschrift. 's Gravenhage, Gebr. Belinfante, 1901.-154 bl. Schr. wil «met de bescheidenheid, die eene eerste proeve vereischt, eene poging doen om het uiterst moeilijke vraagstuk van verlies en diefstal van toondereffecten in het internationaal privaatrecht te behandelen». Men zou de quaestie meer algemeen ten aanzien van alle toonderpapieren kunnen bespreken; Schr. heeft zich beperkt tot effecten, vooral met het oog op de bijzondere beteekenis, die deze toonderpapieren in het internationaal verkeer bezitten.

De gedachtengang, door den Schrijver gevolgd, blijkt het best uit de samenvatting, die hij zelf op bl. 15 geeft: «ik zal trachten... eerst de tegenwoordige regeling van ons onderwerp in de verschillende landen na te gaan; die verschillende stelsels onderling met elkaar te vergelijken en de uitkomsten van dit onderzoek te vermelden; in het tweede gedeelte zal ik het internationaal verkeer behandelen, waarin ik mij voorstel de vraagstukken van internationaal privaatrecht nader te preciseeren en uit te werken; de pogingen, die men tot oplossing gedaan heeft aan een nader onderzoek te onderwerpen en mijn eigen opinie daaromtrent uiteen te zetten, om dan ten slotte de mogelijkheid eener internationale eenheid te bespreken.» Een zeer uitvoerige

<< Inhoud vergemakkelijkt nog het overzicht; jammer, dat deze Inhoud - het blijkt niet, waarom niet naar de bladzijden van het boek verwijst.

Vooreerst dan het Eerste Gedeelte: de «Rechtsvergelijking». Wij vinden daar min of meer uitgewerkte gegevens omtrent Frankrijk, Duitschland, Engeland, N.-Amerika, Italië, Zwitserland, Oostenrijk en Hongarije, België, Rusland, Turkije, Nederland. Ten slotte worden de voornaamste stelsels, die in de verschillende wetgevingen zijn neergelegd, critisch met elkander vergeleken. De mededeelingen omtrent sommige uitheemsche wetgevingen, bijv. die van Turkije waarbij niet eens wordt vermeld, uit welke bronnen Schr. zijne kennis heeft geput zou ik voor mij den Schrijver gaarne hebben geschonken. Vooral belangrijk zijn

voor ons:

1o. Frankrijk. Het onderwerp wordt hier beheerscht door de wet van 15 Juni 1872, als Bijvoegsel afgedrukt. Schr. betoogt, dat in deze wet «de eischen van het verkeer aan de belangen van den beroofden eigenaar zijn opgeofferd», dat bovendien de regeling in menig opzicht gebrekkig is. Dat men ook in Frankrijk zelf daarvoor niet blind is, bewijst het, door Schr. nog niet vermelde, feit, dat de Regeering in December 1900 een ontwerp tot wijziging der wet bij den Senaat aanhangig maakte.

2o. Duitschland. Volgens de bepalingen van het Burg. Wetb. (S$ 935, 1006, 1007) is de opvordering van gestolen of verloren effecten door den eigenaar tegen den houder te goeder trouw uitgesloten. De belangen der eigenaars worden echter tot zekere hoogte beschermd door het Aufgebotsverfahren, in de procesorde geregeld, en door het voorschrift van § 367 H. G. B.

Schr. zelf (bl. 79, 80) verkiest het Duitsche stelsel verre boven het Fransche.

3o. Nederland. Nog steeds ontbreekt eene algemeene wettelijke ordening. Voor eenige gevallen (Staatsschuldbrieven, Staatsloterijbriefjes) is voorziening bij de wet getroffen; met betrekking tot munt- en bankbiljetten wordt den eigenaar, die het papier verloor, elke aanspraak ontzegd; voor leeningen, door gemeenten of vennootschappen aangegaan, wordt vaak in de voorwaarden of statuten eene bijzondere regeling vastgesteld. Inderdaad een «chaotische» toestand, die den wensch naar eene volledige wettelijke regeling werkelijk gerechtvaardigd mag doen heeten (bl. 72). Het stelsel en de inhoud der verschillende wetgevingen worden door den Schrijver over het algemeen naar behooren uiteengezet. Hier en daar had grooter nauwkeurigheid betracht kunnen zijn.

Zoo is, wat Duitschland betreft, op bl. 41 nt. 1 de tekst van § 367 H. G. B. op verschillende punten niet correct afgedrukt; op bl. 44 is de inhoud van § 1010 C. P. O. min juist weergegeven, op bl. 45 wordt, zonderlinger wijze, Pruisen tot de «staatjes» gerekend. In de eerste noot op bl. 69, waar Nederlandsche rechtspraak wordt aangehaald, zijn ettelijke fouten; W. 5954 moet zijn: 4954; voor W. 5381 leze men: 5831; bij het Mézidon-àDives-proces ontbreekt Rb. Amsterdam 28 April 1881 (W. 4718); niet vermeld is, dat het laatste der geciteerde vonnissen is bevestigd bij arrest van het Hof te Amsterdam van 10 April 1891 (W. 6033; P. v. J. 1891 n2. 38). Ten aanzien van de lombardbriefjes (bl. 72) had dienen te worden verwezen naar art. 33 van het Kon. Besluit van 31 October 1826.

Gaarne zou ik ook in dit gedeelte van het werk wat meer hebben aangetroffen omtrent de toepassing, die de verschillende wetten, bijv. de Fransche, in de practijk hebben gevonden. Verzameling van dergelijke feiten is juist zulk eene dankbare taak voor den ijverigen bewerker van een proefschrift. Hij verplicht daarmede menigen lezer in nog hooger mate dan door de mededeeling van den inhoud der wetten. Hier en daar, bijv. op bl. 144 vlg., heeft Schr. belangwekkende bijzonderheden opgeteekend. Ook in dit gedeelte van het werk zou men die hebben op prijs gesteld. Waar, om een voorbeeld te noemen, op bl. 34 gewag wordt gemaakt van «tal van bedriegerijen en kwade praktijken», waartoe door de bepalingen der Fransche wet de weg gebaand is, ware het interessant geweest, eenige werkelijk voorgekomen gevallen van dien aard vermeld te vinden.

Het Tweede Gedeelte, getiteld: «Internationaal verkeer», vangt aan met eene herinnering aan de groote internationale beteekenis, die het vraagstuk door den levendigen omzet van effecten van het eene land naar het andere heeft verkregen en eene beknopte uiteenzetting van de «internationale rechtsquaesties», welke grootendeels ontstaan door het verschil in wetgeving, maar ook kunnen voortspruiten uit «het gemis eener internationale publicatie».

De eenige, inderdaad afdoende, oplossing van deze moeilijkheden geeft, volgens Schr., de «internationale of liever supranationale wet», eene «voor de gansche wereld als één juridisch geheel geldende eenheid van recht, die steunt op de juridische overtuiging der menschheid» (bl. 131). Zoolang dit ideaal niet is bereikt, moet men zijne toevlucht nemen tot twee andere, minder weidsche, hulpmiddelen: «de uniforme wetgeving en het

internationale tractaat» (bl. 131). Schr. merkt terecht op, dat uniforme wetgeving op zich zelf nog niet voldoende ware; daarmede zou gepaard moeten gaan algemeene internationale samenwerking tot doeltreffende bekendmaking van verlies en diefstal, te meer noodig, nu het steeds toenemende verkeer internationale «diefstalsyndicaten» doet ontstaan.

Schr. geeft zeer stellig de voorkeur aan de «universeele wetgeving, die op alle Beurzen der wereld aan de houders van toondereffecten de noodige waarborgen dient te verschaffen» (bl. 138). De hoofdlijnen voor zoodanige wetgeving worden geteekend en ook het plan ontworpen voor een Bulletin international des oppositions, waardoor «in een minimum van tijd over de geheele wereld een ieder zal worden gewaarschuwd tegen het koopen der stukken, in dit Bulletin vermeld. Laatstgenoemde regeling is betrekkelijk eenvoudig! «Zoodra bijv. de Russische emittent van den Amerikaanschen eigenaar kennis heeft bekomen van de plaats gehad hebbende depossessie» (bl. 142), vliegt een telegrafisch of telefonisch bericht naar alle Beurzen van de wereld en in een oogwenk is tot in de verste uithoeken van het effectenverkeer het feit bekend. De «universeele wetgeving» heeft wat meer voeten in de aarde. De tegenwoordig geldende wetgevingen loopen wijd uiteen en «veel landen zullen ongeneigd zijn een stelsel aan te nemen, dat geheel tegenovergesteld is aan het hunne>> (bl. 137). Maar «dit alles weegt niet op tegen het groote belang, dat alle beschaafde landen gemeenschappelijk hebben om den handel in effecten, die langzamerhand een bij uitstek internationale is geworden, universeel te beveiligen». Schr. gelooft, «dat men met ernstig voornemen en goeden wil de moeilijkheden kan te boven komen, die eene internationale oplossing uit den aard der zaak meebrengen» (bl. 138). Intusschen, hoe optimist ook gestemd, ten slotte komt Schr. toch tot de erkentenis, dat <van eene practische uitvoerbaarheid van eene zoodanige supranationale wetgeving vooreerst geen sprake kan zijn» (bl. 148). Voorloopig zal men zich ermede moeten tevreden stellen, uniformiteit in de wetgevingen te verkrijgen, com dan successievelijk tot een volledige oplossing te geraken». Ook in die richting zijn intusschen nog slechts de allereerste sporen van bescheiden pogingen te ontdekken; het blijkt duidelijk uit het, wel wat heel korte, overzicht op bl. 133-135.

Zoolang al deze schoone toekomstdroomen nog niet zijn verwezenlijkt, vraagt de dagelijksche practijk, hoe te handelen. De beantwoording van die vraag heeft voor het oogenblik voor koop

man en rechtsgeleerde het meeste belang. De «gebruikelijke oplossing» is (bl. 95 vlg.), dat men telkens zoekt naar de wet, welke de onderhavige rechtsverhouding beheerscht, dat men tracht «de zgn. conflicten tusschen de wetten te beslechten». Met deze gedragslijn kan Schr. zich niet vereenigen (bl. 105). Zich aansluitend bij zijn leermeester Prof. Jitta stelt hij er eene eer in, dezen in zijne methode ') te volgen, en tracht die op dit onderwerp toe te passen.

Bij de rechtsvragen, die zich in het internationale verkeer voordoen, onderscheidt Schr. drie schakeeringen:

1o. de nationale schakeering (draagwijdte van het nationale recht). Voorbeeld: «een in Nederland uitgegeven effect is hier aan den eigenaar onttrokken, de derde houder heeft het alhier verkregen en de Nederlandsche rechter oordeelt» (bl. 114). Hier heeft men «eene zuiver nationaalrechtelijke verhouding»; de Nederlandsche rechter past het nationale, in dit geval het Nederlandsche, recht toe;

2o. de relatief internationale schakeering (draagwijdte van een bepaald vreemd recht). Voorbeeld: «een effect is in Frankrijk gestolen, gaat daar over na vervulling der formaliteiten aan iemand, die er hier naar toe mee reist en hier wordt aangesproken door den gedepossedeerden eigenaar» (bl. 115). «De Nederlandsche rechter moet hier het Fransche recht toepassen, als nog beheerschende deze verhouding»; immers, «de veiligheid van het nationale verkeer is hier buiten spel, want er heeft in Nederland geen verhandeling plaats gehad»;

30. de absoluut internationale schakeering (draagwijdte van meer dan één recht, gemengd verkeer), d. w. z. zoodanige schakeering der verhoudingen, dat deze «niet vallen onder de draagwijdte van het nationale privaatrecht van éénen bepaalden Staat, maar door een of meer elementen aan de wetgevingen van verschillende Staten raken». Voorbeeld: «een Rus heeft een Duitsch toondereffect in Frankrijk verkregen, nadat het aan een vroegeren Franschen eigenaar ontstolen was» (bl. 116). Hier behoeft de rechter geen keus te doen uit de verschillende wetgevingen; «hij is vrij een zelfstandig voorschrift toe te passen, getoetst aan de verkeerseischen, die een dergelijke verhouding stelt».

Inachtneming der «verkeerseischen» ziedaar de formule,

1) Zie La méthode du droit international privé, 's Gravenhage 1890, aangekondigd in Rechtsgel. Mag. 1891, bl. 542 vlg.

« PreviousContinue »