Page images
PDF
EPUB

lijk recht is ingedeeld, alléén de gewone rechter competent is. Artikel 153 der Grondwet verzet zich tegen eene regeling als die van art. 113 der Duitsche Gerichtsverfassung, welke Droop') doet spreken van die Ueberweisung bürgerlicher Rechtsstreitigkeiten an Verwaltungsbehörden und Verwaltungsgerichten". De wetgever zal dus hiertegen bij zijne enumeratie hebben te waken. Maar òf hij dit heeft gedaan is, krachtens art. 121, 2e lid, der Grondwet, aan 's rechters oordeel onttrokken. De staatscommissie was voorts van meening dat art. 153 der Grondwet niet belet, dat de administratieve rechter burgerrechtelijke neven- en voorvragen beslist, die in het voor hem aanhangig gemaakt geding zich opdoen en van het oordeel waarover de uitspraak over de hoofdzaak afhankelijk is. De ondergeteekenden hebben in hun vroeger geschrift zich bij deze opvatting aangesloten. Intusschen zal het, als de wetgever dezen weg opgaat, wenschelijk zijn dat hij, op het voorbeeld van §§ 7, 1e lid, en 127, 5e lid, van het Pruisische Gesetz über die allgemeine Landesverwaltung, eene bepaling opneemt, die boven iederen twijfel verheft, dat het vonnis van den administratieven rechter de aanspraken, die krachtens burgerrechtelijke betrekkingen geldend gemaakt kunnen worden, onbeslist laat en ongerept. Dergelijke bepaling, die bij voorbeeld te vinden is in artikel 12 van het Koninklijk besluit van 23 Maart 1876 (Staatsblad n°. 55), zal haar nut hebben, zoowel met het oog op de, aan den administratieven rechter toe te kennen, bevoegdheid tot beslissing van praejudicieele geschillen, als op zichzelve. Wat het eerste aangaat: stel dat eene verordening de eigenaren van slooten tot haar onderhoud verplicht en dat de legger, die van de onderhoudsplichtigen wordt opgemaakt, bewezen wordt eene verkeerde tenaamstelling te bevatten, op grond dat eigendom is aangenomen van A, terwijl B eigenaar is. De administratieve rechter zal dan de eigendomskwestie te beslissen hebben bij zijne uitspraak over de

') Der Rechtsweg in Preussen, Berlin 1899, bl. 1.

klacht wegens ongewettigde plaatsing op den legger. Maar deze beslissing zal alleen met betrekking tot den legger kracht oefenen. En dat ook in het algemeen, onafhankelijk hiervan of voor praejudicieele geschillen het advies der staatscommissie en van de ondergeteekenden wordt gevolgd, dergelijke bepaling nuttig kan zijn, moge alweder een voorbeeld bewijzen. Stel, dat iemand als eigenaar wordt aangeslagen, vervolgd en veroordeeld tot betaling van grondlasten wegens onroerend goed, terwijl hij in den loop van het jaar dit goed heeft verkocht, o. a. onder voorwaarde dat de kooper van af 1 Januari de grondlasten zal hebben te dragen. Dan zal de uitspraak van het A. H. G., dat de aangeslagen eigenaar de debiteur is, aan de kracht van de verkoopsvoorwaarde niet in het minst afbreuk doen en de nakoming van deze voorwaarde ten civiele toch geëischt kunnen worden. Met het oog op dit een en ander zouden de ondergeteekenden raden aan art. 13 van het, door de staatscommissie voorgedragen, wetsontwerp tot uitvoering van art. 154 der Grondwet, welk artikel door hen onveranderd werd overgenomen in hun eerste geschrift, alsnog toe te voegen dit 2e lid: zij doen niet te kort aan burgerrechtelijke betrekkingen en aanspraken". Niemand zal dan kunnen betwijfelen dat steeds, zelfs als de administratieve rechter over burgerrechtelijke voorvragen, die in het voor hem aanhangig administratiefrechterlijk geding betrokken zijn, oordeelt, de burgerlijke actie daardoor niet in het minst wordt getroffen.

"

Is de burgerlijke rechter bevoegd zoodra het een burgerrechtelijke aangelegenheid geldt, zijne competentie kan ook voortvloeien uit eene speciale wetsbepaling, die hem roept tot oordeelen over eene publiekrechtelijke klacht. Deze Ueberweisung" belet de Grondwet niet. Zoo heeft bij voorbeeld de staatscommissie - en de ondergeteekenden hebben hierin geen verandering gebracht de beslissing over geschillen omtrent schadeloosstelling bij onteigening en beperking van eigendom, waar de wet dit aan den burgerlijken rechter opdroeg, aan hem gelaten.

De ondergeteekenden komen thans tot de tweede vraag: in welken omvang den rechter de bevoegdheid tot oordeelen over twist gedingen openstaat? Het antwoord op haar wordt beheerscht door de wijze waarop de enumeratie in het ontwerp is omschreven. Is zij in algemeene bewoordingen vervat, zonder opzettelijke vermelding van titel en datum der wet, of van den a. m. v. b., of van de in aanmerking komende artikelen, dan wordt daarmede de rechter geroepen tot het beslissen van de rechtsvragen in het twistgeding besloten en van deze alleen. Is daarentegen de enumeratie speciaal geschied, dat wil zeggen: zijn een of meer uitdrukkelijk genoemde artikelen van eenige wet of a. m. v. b. opgesomd, of ook, is eene wet in haar geheel, onder aanhaling van titel en dagteekening, geënumereerd, dan zal de rechter over alle vragen, die rijzen in het bij hem opgeworpen twistgeding, oordeelen en beslissen in vollen omvang, onverschillig of het zijn rechtsvragen of vragen van beleid; dan heeft de wetgever uitgemaakt, er in dit twistgeding voor het goedvinden" der administratie geen plaats is, dat die Prüfung des gesammten Streitverhältnisses, nach seiner thatsächlichen wie nach seiner rechtlichen Seite hin, und zwar mit Einschluss der dabei vorkommenden Ermessensfragen") den rechter toekomt.

[ocr errors]

Over alle vragen, die rijzen in het bij hem opgeworpen twistgeding. De ondergeteekenden vestigen op deze bijvoeging de aandacht. Opdat de rechter bevoegd zij, moet er, onafhankelijk van de enumereering, speciale of algemeene, een twistgeding zijn. Alleen van twistgedingen neemt de rechter krachtens den aanhef van artikel 1 van het ontwerp kennis. En artikel 14 van het ontwerp tot uitvoering van artikel 154 der Grondwet drukt hetzelfde uit, door voor de ontvankelijkheid der klacht te eischen, dat door de handeling der overheid 's klagers recht zij aangetast. Qui jure suo utitur, neminem laedit. Als eene geënumereerde wet ook dis

1) Apelt, t. a. p. bl. 43.

cretionnaire bevoegdheden, aan geen enkelen regel gebonden, aan de administratie toekent, is er voor een klacht over het hanteeren van die bevoegdheden nooit ruimte. Dus zoude bij voorbeeld zelfs de speciale enumeratie der Lageronderwijswet niet ten gevolge kunnen hebben, dat een klacht openstond tegen de sluiting, door Gedeputeerde Staten van een school op grond van artikel 20 dier wet, of tegen het weigeren door hen van een vrijstelling verzocht op grond van artikel 36, of tegen de weigering der Kroon om een bevoegdheid tot het geven van lager onderwijs, die is verloren gegaan, terug te roepen in het leven. Evenmin zou de speciale opsomming der Middelbaar-onderwijs wet kunnen leiden tot een klacht over de weigering tot het hergeven van de verloren bevoegdheid om middelbaar onderwijs te geven. Of de speciale enumeratie der Begrafeniswet tot klachten rakende de toepassing der artikelen 6, 2e lid, 12, 1e lid, en 16, 3e lid, dier wet. Of de vermelding met tekst en dagteekening van de wet op het vereenigen en vergaderen tot een klacht, dat het hoofd van het gemeentebestuur de, in artikel 18 der wet vereischte, vergunning niet wil geven voor het houden van een openbare vergadering tot gemeenschappelijke beraadslaging in de open lucht. Of de speciale enumeratie der Vreemdelingenwet tot een klacht, dat op geleibrieven als in art. 3 bedoeld, of op de bloote aanmelding waarvan art. 4 spreekt, de toelating is geweigerd. Of het nominatim aanhalen der wet op de besmettelijke ziekten tot een klacht van het gemeentebestuur, dat Gedeputeerde Staten hem verplichten eene gelegenheid tot afzondering van lijders aan besmettelijke ziekten, als in art. 7 der wet is bedoeld, in zijne gemeente in te richten. In al deze gevallen, die naar believen te vermenigvuldigen zijn, is er geen twistgeding; heeft de wet, zeker op grond dat hier overwegingen van wenschelijkheid en doelmatigheid en deze alleen de gedragslijn der administratie besturen, haar handelen aan geenerlei band gelegd. Welnu: ook zoo een wet, waarin dergelijke bepalingen voorkomen,

speciaal is geënumereerd voor een uitdrukkelijke opsomming van een speciaal wetsartikel in het enumeratie-ontwerp zwicht elke overweging kunnen toch nooit deze bepalingen van zoodanige wet aanleiding worden tot een klacht, omdat uit haar geen twistgeding ontspruiten kan ').

"

') Ook waar het gevallen betreft, waarbij geen discretionnaire bevoegdheid der administratie erkend, maar haar handelen aan regels en voorwaarden is gebonden, is nog niet altijd een twistgeding voorhanden. Men moet hier onderscheiden. Is in de wet of verordening een bevoegdheid tot handelen gegeven, mits zekere wettelijke voorwaarden zijn vervuld, dan kan daarom hij, die door het uitoefenen van de bevoegdheid zich gebaat acht, hare uitoefening nog niet vor deren, wanneer de beslissing of onder de gestelde voorwaarden de bevoegdheid zal worden gehanteerd, weder is verbleven aan het welmeenen der administratie. Tezner (zur Lehre von dem freien Ermessen der Verwaltungsbehörden, bl. 110, noot 25) heeft deze gevallen op het oog, als hij wijst op het bestaan van Verfügungen, die ihren Inhalt von einem Rechtssatze empfangen und bei deren Setzung die Verwaltungsbehörde dennoch dem Einzelnen gegenüber frei ist". Voorbeelden van deze figuur zijn artt. 7 en 8 der wet van 27 April 1884 (Staatsblad no. 96), laatst gewijzigd bij artikel 40 der Gezondheidswet 1901; art. 14, 2e lid, der Middelbaar-onderwijswet; artt. 3, 4, 8 der Vreemdelingen wet; art. 6 der wet van 30 Mei 1817 (Staatsblad no. 26); art. 14, le lid, juncto 16, 1e lid, in tegenstelling met artikel 14, 2e lid, der wet van 10 April 1869 (Staatsblad no. 65), laatst gewijzigd bij art. 33 der Gezondheidswet 1901. Soms, gelijk in het geval van art. 16, 1e lid, der Leerplichtwet, kan het moeite kosten uit te maken, of de wet, een bevoegdheid aan de administratie toekennende, haar over de uitoefening meesteresse heeft willen maken. In den regel echter blijkt dit duidelijk genoeg. Heeft echter, in de hier bedoelde gevallen, de administratie eene voorwaardelijke bevoegdheid zonder inachtneming der voorwaarden uitgeoefend, dan kan daardoor een recht geschonden zijn en staat in dat geval de klacht bij den rechter open. Zoo zal de intrekking door den Koning van de vergunning tot oprichting van een krankzinnigengesticht den oprichter de klacht geven, dat de voorwaarden, waaraan artikel 9 der wet de intrekking vastknoopt, niet zijn vervuld. Of de intrekking der vergunning tot oprichting eener gevaarlijke inrichting aan den concessionaris de klacht, dat de omstandigheden, waaronder art. 20 der Hinderwet haar gedoogt, niet aanwezig zijn. Of de uitzetting van een toegelaten vreemdeling aan dezen de klacht, dat de voorwaarden, waaronder zij geschieden mag, ontbreken.

« PreviousContinue »