Page images
PDF
EPUB

voorschriften in de drie voorgaande artikelen vermeld. Dit verloop van tien jaren wordt gevorderd, al ware het ook dat de gegeven volmagt of gestelde orde van den afwezige vroeger mogten zijn geeindigd.

In het laatste geval echter, zal in het beheer worden voorzien op de wijze als in de eerste afdeeling van dezen titel is vermeld. (C. 121, 122; B. 519, 523, 1832, 1850.) a)

527. De verklaring van vermoedelijk overlijden moet algemeen worden bekend gemaakt door middel van dezelfde nieuwspapieren, in welke de openbare oproepingen zijn geplaatst geweest. (C. 118; B. 524.)

DERDE AFDEELING.

Van de regten en verpligtingen van vermoedelijke erfgenamen en andere belanghebbenden, na de verklaring van vermoedelijk overlijden. 528. De vermoedelijke erfgenamen van den afwezige, welke, het zij volgens versterfregt, het zij volgens uiterste wilsbeschikking, tot zijne nalatenschap geregtigd zouden zijn geweest op den dag, in het vonnis uitgedrukt, zijn bevoegd van den bewindvoerder, indien deze bestaat, rekening, verantwoording en afgifte te vorderen, en om de goederen van den afwezige in bezit te nemen; alles tegen het stellen van persoonlijke of zakelijke, geregtelijk goedgekeurde zekerheid dat die goederen zullen worden gebruikt, zonder dezelve te verslimmeren of te verwaarloozen, mitsgaders voor de teruggave der goederen of van derzelver waarde, indien de aard der goederen dit mogt medebrengen, en zulks ten behoeve van den afwezige, wanneer hij terug mogt komen, of van andere erfgenamen, van wier beter regt daarna mogt blijken. b) De vermoedelijke erfgenamen, mitsgaders alle belanghebbenden c) zijn dienvolgens bevoegd om de opening der uiterste wilsbeschikkingen, zoo die bestaan, te vorderen. d) (C. 120, 123; B. 519, 521, 524, 529, 530, 531, 539, 831, 879, 880, 921 v., 990, 1002, 1097, 1208, 1857, 1864; Rv. 53 no. 6, 616 v., 771 v.)

529. Bij gebreke van het stellen der zekerheid in het voorgaande artikel vermeld, zullen de goederen onder het beheer van eenen derde worden gesteld, en kan ten opzigte van roerende goederen, verkoop worden bevolen, met inachtneming der voorschriften, in artikel 833 en 834 van dit Wetboek voorkomende. (C. 126b; B. 836, 839, 850, 1767 v.; Rv. 53 no. 6.) e)

530. De vermoedelijke erfgenamen hebben, ten opzigte van het genot van de goederen van den afwezige, dezelfde regten, en zijn aan dezelfde verpligtingen onderworpen, welke ten aanzien van vruchtgebruikers zijn voorgeschreven, voor zoo verre de bepalingen, op dat onderwerp gemaakt, toepasselijk zijn, en daaromtrent hierna niet anders is voorzien. (B. 538, 808 v, 829 v.) 531. Op denzelfden voet als dit in de drie voorgaande artikelen omtrent de vermoedelijke erfgenamen des afwezigen is bepaald, kunnen de legatarissen f),

a) Zie de artikelen 1 en 2 der Wet van den 9den Julij 1855 (Stb. n°. 67), afgedrukt onder art. 523. b) Art. 831 B. W. De vruchtgebruiker moet persoonlijke of zakelijke, geregtelijk goedgekeurde, zekerheid stellen, dat hij van de zaak, waarvan hij het vruchtgebruik heeft, als een goed huisvader zal gebruik maken, zonder dezelve te verslimmeren, of te verwaarloozen, mitsgaders dat de goederen zullen worden terug gegeven, of derzelver waarde, indien het goederen geldt waarvan bij artikel 804 wordt gehandeld. c) Opzoomer II bl. 529 (2).

d) Art. 990 B. W. De notaris, die onder zijne

minuten eenen uitersten wil, van welken aard ook, heeft, moet daarvan, na den dood van den erflater, aan de belanghebbende personen kennis geven.

e) Art. 577, lid b, Wetboek 1830. Bij gebreke van borgstelling zal de afwezend-verklaring beschouwd worden als vervallen, en door de regtbank, overeen. komstig de bepalingen van artikel 568, in de belangen van den afwezenden worden voorzien. Voorduin III bl. 231, VI volgg., 236, VI volgg.

f) Art. 1006, lid a, B. W. De legataris zal de afgifte van de gelegateerde zaak aan de erfgenamen of legatarissen, die daarmede belast ziju, moeten vragen,

en alle anderen die op de goederen van den afwezige, na zijn overlijden, eenig regt zouden gehad hebben a), hetzelve bij voorraad uitoefenen. (C. 123; B. 528, 854 n°. 1, 927 v., 1006.)

532. Zij die eenige goederen van den afwezige onder hun bezit of beheer hebben verkregen, zijn, ieder voor zoo veel hem aangaat, daarvan aan den afwezige, wanneer hij terug mogt komen, of aan andere erfgenamen, of regthebbenden, welke mogten opkomen, en van hun beter regt doen blijken, rekening, verantwoording en afgifte schuldig. (C. 125; B. 528, 529, 531; Rv. 771 v.) 533. De vermoedelijke erfgenamen zijn dadelijk bij het inbezitnemen verpligt tot eene behoorlijke beschrijving van alle de goederen, door den afwezige achtergelaten). Aan hen wordt het voorregt van boedelbeschrijving toegekend. Bij gebreke van zoodanige boedelbeschrijving, en in de gevallen bij artikel 1077 voorzien, verliezen zij het hier-boven toegekend voorregt, onverminderd de verpligtingen in het vorige artikel omschreven. (C. 126; B. 830c, 1070 v.) 534. Behoudens de voorgaande bepalingen, en voor zoo verre dien ten gevolge niet anders is bevolen, kunnen de vermoedelijke erfgenamen de goederen van den afwezige, in welker bezit zij zijn getreden, bij voorraad onder elkander verdeelen, met inachtneming der voorschriften, omtrent boedelscheiding gemaakt. De vaste goederen mogen nogtans, om tot de verdeeling te geraken, niet worden verkocht, maar zullen, in het geval dat zij niet kunnen worden verdeeld, of in eene of andere kaveling begrepen, onder sequestratie worden gesteld, en de inkomsten daarvan uitgekeerd, zoo als bij de verdeeling zal worden overeengekomen.

Van alles moet eene akte worden opgemaakt en geteekend, waaruit tevens blijkt wat aan legatarissen of andere geregtigden is uitgekeerd. (B. 531 v., 536, 540, 1112 v., 1215, 1767 v.)

535. De beschrijving en de akte, in het voorgaande artikel vermeld, mitsgaders de akte waarbij zekerheid is gesteld, moeten worden gebragt en bewaard ter griffie van de regtbank, die het vonnis van vermoedelijk overlijden heeft gewezen. (B. 523, 528, 1217; Rv. 619.)

536. Zij die, ten gevolge van de voorgaande bepalingen, vaste goederen in hun aandeel hebben gekregen, of met het beheer daarvan zijn belast, kunnen tot hunne zekerheid vorderen, dat die goederen worden opgenomen door deskundigen, daartoe te benoemen door de regtbank van het arrondissement waarin zij gelegen zijn, en zal van derzelver gesteldheid beschrijving worden gemaakt. Nadat de deskundigen verslag aan de regtbank gedaan, en deze hetzelve zal hebben goedgekeurd, het openbaar ministerie daarop gehoord zijnde, moet de beschrijving met het verslag op de griffie worden bewaard. (C. 126; B. 534, 830; Řv. 324 no. 6.)

537. De vaste goederen van den afwezige, die aan iemand der vermoedelijke erfgenamen zijn toebedeeld of onder deszelfs beheer zijn gesteld, mogen vervolgens niet worden vervreemd, noch bezwaard, voordat de tijd, hierna in artikel 540 bepaald, zal zijn verloopen, ten zij om gewigtige redenen, en met verlof van de arrondissements-regtbank. (C. 128; B. 1214, 1216.)

538. Indien de afwezige, na de verklaring van vermoedelijk overlijden, terugkeert, of er bewijs inkomt dat hij nog in leven is, zijn zij, welke vruchten en inkomsten van zijne goederen hebben getrokken c), verpligt dezelve terug

a) Opzoomer II bl. 531 (2),

b) Art. 830 B. W. De vruchtgebruiker moet te zijnen koste, en in tegenwoordigheid van den eigenaar, of deze ten minste behoorlijk opgeroepen zijnde, eene beschrijving der roerende en eenen staat der onroerende goederen, welke aan het vruchtgebruik onderworpen zijn, laten opmaken

Niemand kan van deze verpligting, bij de akte waarbij het vruchtgebruik wordt daargesteld, worden ontheven.

De beschrijving en staat kunnen onderhands worden opgemaakt, indien de eigenaar tegenwoordig is. Vg. Opzoomer II bl. 532 volgg. (3).

c) Opzoomer bl. 539 (1).

te geven, te weten, de helft wanneer de terugkomst plaats heeft, of het bewijs van leven inkomt, binnen vijftien jaren na den dag van het vermoedelijk overlijden, in het vonnis uitgedrukt, of wel een vierde, wanneer zulks later, doch vóór het verloop van dertig jaren na dat tijdstip, plaats heeft.

Alles echter met die bepaling, dat de regtbank die het vonnis van vermoedelijk overlijden heeft uitgesproken, uit aanmerking van de geringheid der achtergelatene goederen, de teruggave van vruchten en inkomsten anders mag regelen, of wel daarvan geheele ontheffing kan verleenen. (C. 127; B. 524, 530, 542, 548; Stb. 1859 n°. 36, a. 1.)

539. Indien de afwezige in gemeenschap van goederen, of slechts van winst en verlies, of van vruchten en inkomsten, is getrouwd a), en zijn echtgenoot verkiest de bestaande gemeenschap te laten voortduren, kan dezelve de provisionele inbezitneming der vermoedelijke erfgenamen, en de uitoefening der regten, die eerst door den dood van den afwezige zouden worden geboren, tegenhouden, en, onder de verpligting der beschrijving in artikel 533 vermeld, het beheer der goederen, vóór alle anderen, op zich nemen of behouden. b) Doch kan de opschorting dier inbezitneming en de verdere gevolgen daarvan niet langer plaats grijpen, dan gedurende tien volle jaren, te rekenen van den dag bij het vonnis uitgedrukt, waarbij het vermoedelijk overlijden is verklaard. c)

Indien echter de echtgenoot zich niet tegen de inbezitneming der vermoedelijke erfgenamen verzet, zal hij zijn aandeel in de gemeenschap, of eigene goederen, en al hetgeen waartoe hij overigens mogt geregtigd zijn, naar zich nemen, mits zekerheid stellende voor zoodanige goederen die voor teruggave vatbaar zijn. d) De vrouw, de voortduring der gemeenschap verkiezende, behoudt het regt om, bij vervolg van tijd, van die gemeenschap afstand te doen. (C. 124; B. 169, 174, 179, 180, 187, 191, 210, 219, 521, 524, 528, 540, 549 v.)

540. Wanneer dertig jaren zijn verloopen na den dag van het vermoedelijk overlijden, in het vonnis uitgedrukt, of ook wanneer vroeger honderd volle jaren zijn verstreken sedert de geboorte van den afwezige e), zijn de borgen f) ontslagen, en blijft de verdeeling der achtergelaten goederen, voor zoo verre dezelve bereids heeft plaats gehad, stand houden, of kan anders door de vermoedelijke erfgenamen tot eene definitieve verdeeling worden overgegaan, en kunnen alle andere regten op die nalatenschap definitievelijk worden uitgeoefend. Het voorregt van boedelbeschrijving houdt alsdan op, en kunnen de vermoedelijke erfgenamen tot aanvaarding of tot verwerping worden verpligt, volgens de voorschriften op dat onderwerp bestaande. (Č. 129; B. 31, 524, 528, 534, 542 v., 1070 v., 1075, 1112 v.)

etc.

541. Indien vóór den tijd, in het voorgaande artikel uitgedrukt, tijding

a) Art. 124 C. N. L'époux commun en biens,

[blocks in formation]

b) La communauté entre époux est le résultat d'une convention, soit tacite, soit expresse; aucun des époux ne peut par son propre fait déroger aux conditions de ce contrat, encore moins l'anéantir; l'absent n'a donc pu par son départ en opérer la dissolution; l'époux présent peut donc le continuer, et les héritiers présomptifs de l'absent ne peuvent prétendre exercer un droit, que l'absent ne pourrait exercer lui-même, s'il se représentait. D'ailleurs il serait déraisonnable de remettre entre les mains des tiers l'administration des biens, appartenant à

une société, lorsque l'un des associés est présent." Nicolaï (Voor duin III. bl. 251 volgg., IV). Vg. Opzoomer II bl. 578.

c) Voorduin III bl. 252 VI, volgg.

d) Art. 124, lid a, C. N.... Si l'époux demande la dissolution provisoire de la communauté, il exercera ses reprises et tous ses droits légaux et conventionnels, à la charge de donner caution pour les choses susceptibles de restitution. Vg. Opzoomer II bl. 531 (2).

--

e) Oudtijds zeventig jaren na de geboorte, op grond van Psalm XC, vers 10: „Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren." Vg. Windscheid, Lehrb. des Pandectenrechts I § 53 (1).

f) Vg. art. 528: persoonlijke of zakelijke... zekerheid”, eu zie Opzoomer II bl. 541, 1o,

inkomt van het overlijden van den afwezige, kunnen zij, die op het tijdstip van dat overlijden, uit krachte der wet, of uit beschikkingen van den afwezige, regten op zijne nalatenschap hebben verkregen, of in die regten zijn opgevolgd, rekening, verantwoording en afgifte vorderen, op den voet van artikel 532 en 538. (C. 130; B. 181 no. 1, 879, 899 v., 921 v., 927 v. Stb. 1859 n. 36, a. 1.) 542. Indien de afwezige mogt terug komen, of van zijn leven doen blijken, nadat dertig jaren zijn verloopen, sedert den dag van zijn vermoedelijk overlijden, bij het vonnis uitgedrukt, heeft hij alleen regt om zijne goederen terug te vorderen, in den staat waarin zij zich alsdan bevinden, mitsgaders den prijs van die goederen welke vervreemd zijn, of wel de zoodanige welke uit de opbrengst zijner vervreemde goederen zijn aangekocht, alles echter zonder eenige vruchten of inkomsten. (C. 132; B. 524, 538, 540 v.; Stb. 1859 n°. 36, a. 1.) 543. Eveneens zullen de kinderen en verdere afkomelingen van den afwezige zijne goederen terug ontvangen, voor zoo verre zij mogten opkomen binnen dertig jaren na het tijdsverloop bij artikel 540 vastgesteld. (C. 133; Stb. 1859 no. 36, a. 1.) a)

544. Wanneer bij vonnis regtsvermoeden van overlijden is verklaard, moeten alle regtsvorderingen ten laste van den afwezige worden ingesteld tegen de vermoedelijke erfgenamen, welke zijne goederen hebben in bezit genomen; behoudens het vermogen van deze laatsten om het voorregt van boedelbeschrijving te doen gelden. (C. 134; B. 519, 524, 533, 539, 828, 1078.)

[blocks in formation]

Van de regten, opgekomen aan eenen afwezige, wiens bestaan onzeker is. 545. Hij die aanspraak maakt op een regt, hetwelk van eenen afwezige b) op hem overgegaan zoude zijn, doch hetwelk eerst aan den afwezige is opgekomen nadat zijn bestaan onzeker is geworden, is verpligt te bewijzen dat de afwezige heeft geleefd op het tijdstip dat het regt aan dezen is opgekomen; zoo lang hij zulks niet bewijst, zal hij verklaard worden in zijnen eisch niet ontvankelijk te zijn. (C. 135; B. 523, 883, 894, 946, 1902.) c)

546. Indien aan eenen afwezige, wiens bestaan onzeker is, eene nalatenschap of een legaat opkomt, waartoe, indien hij niet in leven ware, anderen zouden geregtigd zijn, of waarin anderen met hem zouden moeten deelen, kan zoodanige nalatenschap of legaat, of het gedeelte daarvan, door die anderen in bezit worden genomen, even als of zoodanig iemand overleden ware, zonder dat zij verpligt zijn deszelfs overlijden te bewijzen; zij moeten echter daartoe vooraf vergunning verkrijgen van de regtbank waar het sterfhuis gevallen is, welke, des noods, openbare oproepingen kan bevelen, en, in dat geval d), ten behoeve der belanghebbenden de noodige behoedmiddelen voorschrijven. (C. 136; B. 523, 528, 529, 533, 879, 899 v., 921 v., 927 v.) 547. De bepalingen van de twee voorgaande artikelen sluiten de bevoegdheid niet uit tot het opvorderen van erfenissen en alle andere regten, die aan den afwezige of aan zijne regthebbenden nader mogten blijken toe te komen. Die bevoegdheid en die regten e) gaan alleen te niet door het tijdsverloop, tot verjaring vereischt. (C. 137; B. 1101, 2004 v., 2024 v.)

a) Zie Diephuis t. a. p. n°. 1237, en Opzoomer II bl. 544 (4).

b) Zie Opzoomer II bl. 584 volgg.

c) Art. 1902 B. W. Een iegelijk die beweert eenig regt te hebben, of zich op eenig feit tot staving van zijn regt, of tot tegenspraak van eens

anders regt, beroept, moet het bestaan van dat regt, of van dat feit bewijzen.

d) De woorden in dat geval zijn overtollig of staan zeven woorden te laat." Opzoomer II bl. 522 (3).

e) Zie Opzoomer II bl. 522 (6).

548. Indien daarna de afwezige terugkomt, of zijn regt op zijnen naam wordt vervolgd, kan de teruggave van vruchten en inkomsten worden gevorderd, te rekenen van den dag dat aan den afwezige het regt is opgekomen, op den voet en onder de bepalingen van artikel 538. (C. 138.) a)

VIJF DE AFDEELING.

Van de gevolgen der afwezigheid, met betrekking tot het huwelijk
en de kinderen. b)

549. Indien, buiten het geval van kwaadwillige verlating c), een der echtgenooten gedurende tien volle jaren, van zijne woonplaats afwezig is, zonder dat eenige tijding van deszelfs leven of dood is ingekomen, is de achtergebleven echtgenoot bevoegd, op daartoe bekomen verlof van de arrondissementsregtbank der gemeene woonplaats, zoodanigen afwezige bij drie opeenvolgende openbare dagvaardingen op te roepen, op de wijze in artikel 523 en 524 d) omschreven. (C. 139; B. 84, 141, 254 n. 2, 264 n°. 2, 266.)

Zie de artikelen 1 en 2 der Wet van den 9uen Julij 1855 (Stb. n°. 67), afgedrukt onder art. 523.

550. Indien, op de derde dagvaarding, noch de afwezige, noch iemand voor hem is opgekomen, die behoorlijk van zijn aanwezen doet blijken, kan de regtbank aan den achtergebleven echtgenoot vergunnen een ander huwelijk aan te gaan. e) De bepalingen van artikel 525 zijn te dezen toepasselijk.

551, Indien, na de verleende vergunning, doch vóór het aangaan van een ander huwelijk, de afwezige mogt opkomen, of iemand het behoorlijk bewijs van deszelfs leven inbragt, vervalt de verleende vergunning van regtswege. Na het aangaan van een ander huwelijk, heeft de afwezige regt om ook van zijne zijde een ander huwelijk aan te gaan. (C. 139; B. 254 no. 2.)

552. Indien de vader zijne woonplaats verlaat, met achterlating van minderjarige kinderen, zonder orde op zijne zaken gesteld te hebben f), zal de moeder alle regten van den man uitoefenen, zoowel met betrekking tot de opvoeding der kinderen, als tot het beheer van hunne goederen. g) De bloedverwanten of aangehuwden van den afwezigen vader kunnen zich daartegen bij den kanton-regter verzetten, die alsdan, behoudens beroep aan de arrondissements-regtbank, uitspraak doet. (C. 141; B. 92c, 180, 355b, 362v.; R. O. 54 no. 5; Rv. 324 no. 6.) h)

553. Indien een der echtgenooten, minderjarige kinderen uit een vroeger huwelijk hebbende, of ook vader of moeder, weduwenaar of weduwe zijnde, hunne woonplaats verlaten, zonder voor hunne minderjarige kinderen te hebben

a) Art. 138 C. N. Tant que l'absent ne se représentera pas, ou que les actions ne seront point exercées de son chef, ceux qui auront recueilli la succession, gagneront les fruits par eux perçus de bonne foi.

Art. 592 Wetboek 1830. Zoo lang de afwezende zich niet vertoont, of zijn regt op zijnen naam niet vervolgd wordt, zullen zij, die de erfenis genoten hebben, de vruchten, door hen te goeder trouw getrokken, behouden. Vg. Opzoomer II bl. 587 volgg. b) Opzoomer II bl. 516 en 545 volgg. c) Opzoomer II bl. 547 (5).

d) Art. 524 is hier verkeerdelijk aangehaald. Zie Opzoomer II bl. 548 (1).

e) Art, 254 B. W. Het huwelijk wordt ontbonden:

2o. Door afwezigheid van een der echtgenooten gedurende tien [of twee of een] jaren en een daarop gevolgd nieuw huwelijk van den anderen echtgenoot, overeenkomstig de bepalingen van de vijfde afdeeling des negentienden titels.

f) Art. 141 C. N. Si le père a disparu, laissant des enfans mineurs, issus d'un commun mariage, la mère en aura la surveillance, etc. Zie ook art. 594 Wetboek 1830, en Voorduin III bl. 291, V en VI.

g) Art. 355 B. W. De vader alleen oefent, gedurende het huwelijk, deze magt nit.

Indien de vader daartoe buiten de mogelijkheid is, wordt hij door de moeder vervangen.

h) Opzoomer II bl. 589 volgg.

« PreviousContinue »