Page images
PDF
EPUB

woordigheid van den vader, wanneer deze aan boord is, en van twee getuigen zich op het schip bevindende. (C. 59; B. 18, 29, 31; K. 358 v.)

36. In de eerste haven, welke het schip zal aandoen, wanneer die binnen het koningrijk gelegen is, zal de scheepskapitein of gezagvoerder verpligt zijn aan het departement voor de marine een uittreksel uit het dagregister van het schip, bevattende de aanteekening van de geboorte van het kind, op te zenden. Wanneer het vaartuig is ingeloopen, het zij in eene der overzeesche bezittingen van den staat, het zij in eene vreemde haven, zal het hier-boven vermelde uittreksel, worden toegezonden, in het eerste geval, aan het hoofd der nederlandsche regering in die bezitting, en, in het laatste geval, aan den nederlandschen consul, in die haven of in de naastgelegene plaats gevestigd; en zijn deze verpligt dat uittreksel in hunne archieven te bewaren, en een door hen gelegaliseerd afschrift aan het departement voor de marine te doen toekomen. Dien onverminderd blijft de scheepskapitein of gezagvoerder gehouden, bij de terugkomst van het vaartuig binnen het koningrijk, te handelen zoo als bij het eerste lid van dit artikel is bepaald. (C. 60)

37. Het hoofd van het departement voor de marine zal dat uittreksel, door hem gelegaliseerd, opzenden aan den ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats van den vader des kinds, of van de moeder, indien de vader onbekend is.

De ambtenaar van den burgerlijken stand is verpligt hetzelve uittreksel dadelijk in de registers in te schrijven, en daaraan vast te hechten. (C. 61; B. 23.) 38. De akte van erkenning van een kind, door den ambtenaar van den burgerlijken stand opgemaakt, moet, volgens hare dagteekening, in de registers a) worden ingeschreven, en van die erkenning moet worden melding gemaakt op den kant van de akte van geboorte, zoo die aanwezig is.

Indien de erkenning van het kind bij eene andere authentieke akte is gedaan, kan ieder belanghebbende vorderen dat daarvan worde melding gemaakt op den kant der akte van geboorte.

In geen geval, kan het verzuim der aanteekening van eene erkenning op den kant der geboorte-akte aan het erkende kind worden tegengeworpen, ten einde zijnen verkregen staat te betwisten. (C. 62; B. 13, 25, 336.)

DERDE AFDEELING.

Van de huwelijks-aangiften en afkondigingen.

39. De ambtenaren van den burgerlijken stand zullen in het daartoe bestemde register de huwelijks-aangiften inschrijven, welke overeenkomstig artikel 105 en 106 gedaan worden. (B. 13.) b)

40. Die aangifte zal vermelden de voornamen, namen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der aanstaande echtgenooten, mitsgaders hun voornemen om met elkander in den echt te treden.

Wanneer die aangifte in geschrifte c) is gedaan, zal de ambtenaar van den burgerlijken stand dezelve overschrijven, alleen op het register teekenen, en het stuk daaraan vasthechten. (B. 18, 21, 23.)

41. Wanneer aan den ambtenaar van den burgerlijken stand niet blijkt dat voor de aangevende personen eenig wettig beletsel bestaat om met elkander

a) Namelijk der geboorten.

b) Zie het Besluit van 16 December 1838, hierboven bl. 62.

c) Art. 106 B. W. Deze aangifte zal, hetzij in

persoon, hetzij bij zoodanige geschriften geschieden waaruit van het voornemen der aanstaande echtgenooten met genoegzame zekerheid kan blijken....

in den echt te treden, zal hij dadelijk de afkondigingen doen, welke bij artikel 107, 108 en 109 vermeld zijn. (C. 63; B. 84 v.)

42. De akten, waaruit zal moeten blijken dat de afkondigingen hebben plaats gehad, zullen in het register, volgens de orde harer dagteekening, ingeschreven en door den ambtenaar van den burgerlijken stand onderteekend worden. (B. 16 v., 107, 138.)

43. Van de akten van stuiting des huwelijks, welke aan den ambtenaar van den burgerlijken stand beteekend zijn a), zal op den kant der akte van afkondiging eene aanteekening worden gesteld. Hetzelfde zal plaats hebben ten opzigte van vonnissen of akten, waarbij de stuiting wordt opgeheven. b) (C. 67; B. 25, 125, 126, no. 6; Rv. 801 v.)

VIERDE AFDEELING.

Van de akten van huwelijk en van echtscheiding.

44. Nadat bij den ambtenaar van den burgerlijken stand zal zijn afgelegd de verklaring der partijen, waarvan bij artikel 135 gesproken wordt, zal hij in naam der wet verklaren dat dezelve door den echt aan elkander verbonden zijn, en daarvan dadelijk in het daartoe bestemde register eene akte opmaken. c) (Č. 75; B. 13.)

45. De huwelijks-akte zal vermelden:

1o. De voornamen, namen, den ouderdom, de geboorteplaats, het beroep
en de woonplaats der echtgenooten, en, wanneer zij te voren gehuwd
waren, de voornamen en namen van de vroegere echtgenooten;

2o. Hunnen staat van meerderjarigheid of minderjarigheid;
3. De voornamen, namen, het beroep en de woonplaats hunner ouders;
4". De toestemming van de ouders, grootouders of voogden d), of wel
het verlof van den regter, in de gevallen waarin hetzelve gevorderd
wordt;

5o. De tusschenspraak van den regter, zoo die heeft plaats gehad;
6. De gedane huwelijks-afkondigingen, ter plaatse alwaar die vereischt
worden, en, ingeval van stuiting, de opheffing daarvan;

7°. De verklaring der partijen om elkander tot echtgenooten te nemen,
en de uitspraak van hunne echtvereeniging door den openbaren amb-
tenaar;

8. De voornamen, namen, den ouderdom, het beroep en de woonplaats
der getuigen, mitsgaders de graden van bloedverwantschap of aan-
huwelijking, welke tusschen hen en de partijen mogten bestaan;
9o. De erkenning van natuurlijke kinderen, zoo die plaats heeft. e) (C.
76; B. 18, 20, 21, 385, 474 v., 478, 92 v., 506b, 107 v., 114 v.,
135, 44, 345 v., 327, 336.)

a) Art. 801a B. Rv. Bij stuiting des huwelijks moet het verzet gedaan worden bij eene akte, zoowel aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, als aan de partij tegen welke het verzet gerigt is, door eenen deurwaarder beteekend....

by Art. 125a B. W. Wanneer er stuiting van een huwelijk plaats heeft, zal het aan den ambtenaar van den burgerlijken stand niet geoorloofd zijn hetzelve te voltrekken, dan nadat aan hem zal zijn ter hand gesteld een vonnis in kracht van gewijsde gegaan, of eene authentieke akte, waarbij de stuiting is opgeheven, op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen....

c) Vg. artt. 15 en 16 der Consulaire Wet, hierboven bl. 61 volgg.

}

d) of curators. Vg. art. 95 jo. 506b B. W. e) In art. 33 van het Ontwerp van 11 November 1822 luidde deze alinea aldus: De erkenning van natuurlijke kinderen, zoo die plaats heeft, ofte wel eene ontkennende verklaring, daaromtrent door de partijen afteleggen; " in art. 46 van het Wetb. van 1830: De erkenning van natuurlijke kinderen, ZOO die er zijn." Vg. Voor duin, II, bl. 88 volgg., Opzoomer I bl. 71, en Diephuis I bl. 360 (1).

[ocr errors]

46. Wanneer een huwelijk bij gevolmagtigde, of wel in een bijzonder huis, voltrokken wordt, zal van die omstandigheid uitdrukkelijke melding in de akte worden gemaakt. (B. 132, 134, 23.)

47. De overschrijving van de akten van huwelijk, in een vreemd land aangegaan, zal in de loopende registers van de woonplaats der echtgenooten geschieden. (C. 171; B. 139.)

48. De akte van inschrijving eener echtscheiding zal bevatten:

1o. De voornamen, namen, het beroep en de woonplaats der gescheiden echtgenooten;

2o. De vermelding van het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken, van hetwelk een afschrift aan het register zal blijven gehecht; 3. De vermelding van het getuigschrift van den griffier, strekkende tot bewijs dat tegen het vonnis door geen wettig middel kan worden opgekomen. a)

Die akte zal, volgens hare dagteekening, in de huwelijks-registers worden ingeschreven, en zal daarenboven de partij, die de echtscheiding heeft verkregen, verpligt zijn te zorgen, en de andere bevoegd zijn te vorderen, dat daarvan aanteekening worde gedaan op den kant der huwelijks-akte. (Rv. 81 v., 340, 382 v., 398; B. 276, 260, 18, 21, 23, 25.)

49. Wanneer het bewezen is dat de registers zijn verloren geraakt, zal de inschrijving eener echtscheiding, zoo wel door bescheiden als door getuigen, kunnen worden bewezen. (B. 26.)

VIJFDE AFDEELING.

Van de akten van overlijden.

50. De akten van overlijden zullen worden opgemaakt door den ambtenaar van den burgerlijken stand der plaats, alwaar de persoon overleden is, en op de verklaring van twee getuigen. b)

Wanneer het blijkt dat de overledene elders zijne woonplaats heeft gehad, zal de ambtenaar van den burgerlijken stand een uittreksel van de akte van overlijden doen toekomen aan dien van de laatst bekende woonplaats van den overledene, ten einde insgelijks in de registers aldaar te worden ingeschreven. (C. 78.) c)

51. Zij zullen bevatten:

1o. De voornamen, den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats van den overledene, mitsgaders den dag en het uur des overlijdens;

2o. De voornamen en den naam van den anderen echtgenoot, indien de overledene getrouwd of wel weduwenaar of weduwe was;

3. De voornamen, den naam, den ouderdom, het beroep en de woonplaats der aangevers, en, wanneer zij bloedverwanten zijn, den graad van bloedverwantschap;

De akten van overlijden zullen daarenboven bevatten, voor zoo verre men zulks kan te weten komen, de voornamen, namen, het beroep

a) Vg. Opzoomer I bl 88 volgg., Diephuis I bl. 363 volgg.

[ocr errors]

b) Art. 51 no. 3 aangevers." Zie ook art. 78 C. N. témoins", en art. 79a déclarants".

c) Art. 5 der Wet van den 1sten Junij 1865 (Stb. n°. 60). De geneeskundigen onderteekenen bij het overlijden van elk hunner lijders ten behoeve

van den ambtenaar van den burgerlijken stand eene verklaring van dit overlijden, en doen daarbij naar hunne overtuiging, doch met inachtneming van den door hen afgelegden eed of belofte van geheimhouding, zoo naauwkeurig mogelijk opgave van de oorzaak van den dood. Vg. art. 19 derzelfde Wet. Zie ook de artt. 15 en 16 der Consulaire Wet, hierboven bl. 61 volgg.

en de woonplaats der ouders van den overledene, mitsgaders deszelfs geboorteplaats. (C. 79; B. 18,-21.)

52. De ambtenaar van den burgerlijken stand zal geene akte van overlijden van een pas geboren kind mogen opmaken, dan voor zoo verre aan hem zal zijn gebleken, dat de geboorte van het kind in het daartoe bestemde register is ingeschreven.

Bij ontstentenis van dien, zal die ambtenaar niet vermogen uit te drukken dat het kind overleden is, maar alleen, dat hetzelve als levenloos is aangegeven. Hij kan, in zoodanig geval, bij twijfeling omtrent de deugdelijkheid der aangifte, vorderen dat het kind aan hem worde vertoond.

Hij zal daarenboven de verklaring der getuigen ontvangen, opzigtelijk de voornamen, namen, het beroep en de woonplaats van de ouders van het kind, met aanduiding van het jaar en de maand waarin, en den dag en het uur waarop het kind is ter wereld gebragt.

Die akte zal, overeenkomstig hare dagteekening, in de sterfregisters worden ingeschreven, zonder dat daardoor eenigerinate zal zijn beslist of het kind levend, dan wel dood, is ter wereld gekomen. (B. 29 v.) a)

53. Geene begraving mag geschieden, zonder het verlof, vrij van zegel en kosteloos door den ambtenaar van den burgerlijken stand aftegeven.

Dat verlof zal door denzelven niet worden verleend, tenzij hij zich van het overlijden hebbe verzekerd, en niet vroeger dan zes en dertig uren na het overlijden, behoudens de gevallen bij de reglementen van policie voorzien. (C. 77.)

Dit artikel is ingetrokken bij art. 50 der Wet van den 10den April 1869 (Stb. n°. 65), tot vaststelling van bepalingen betrekkelijk het begraven van lijken, de begraafplaatsen en de begrafenisregten. b)

a) De artikelen 1 en 2 van het Décret Impérial du 4 Juillet 1806 (Rondonneau I bl. 330), waaruit dit artikel is overgenomen, luidden aldus: Lorsque le cadavre d'un enfant dont la naissance n'a pas été enregistrée, sera présenté à l'officier de l'état civil, cet officier n'exprimera pas qu'un tel enfant est décédé, mais seulement qu'il lui a été présenté sans vie. Il recevra de plus la déclaration des témoins, touchant les noms, prénoms, qualités et demeures des père et mère de l'enfant, et la désignation des an, jour et heure auxquels l'enfant est sorti du sein de sa mère. 2. Cet acte sera inscrit à sa date sur les registres des décès, sans qu'il en résulte aucun préjugé sur la question de savoir si l'enfant a eu vie ou non. Vg. ook art. 5 der Wet van 1 Junij 1860, afgedrukt onder art. 50, (c).

-

b) Art 4 dier Wet. Geene begraving geschiedt zonder schriftelijk verlof van den ambtenaar van den burgerlijken stand, vrij van zegel en kosteloos aftegeven, waarin de begraafplaats, of de in art. 2 bedoelde plaats, waar het lijk ter aarde zal worden besteld, wordt vermeld. [Vg. art. 41 no. 3, volgens hetwelk de overtreding van dit lid met eene boete van f 10 tot f 100, en met gevangenis van drie dagen tot eene maand, te zamen of afzonderlijk, wordt gestraft, en art. 42, volgens hetwelk op den ambtenaar van den burgerlijken stand, die het hier bedoelde verlof verleent zonder dat aan hem is overgelegd eene der in al. 4 van dit art. bedoelde verklaringen, het 3de lid van art. 27 B. W. toepasselijk is.]

Ligt deze begraafplaats buiten de gemeente, dan geeft die ambtenaar onmiddellijk kennis van het verleend verlof aan den burgemeester der gemeente, waarin de begraafplaats ligt.

Ligt de algemeene begraafplaats eener gemeente op het grondgebied eener andere gemeente, dan kan van de vorenstaande zinsnede worden afgeweken bij de verordening, bedoeld in art. 29 dezer wet.

Bij het vragen van verlof wordt overgelegd de schriftelijke verklaring, bedoeld in art. 5 der Wet van 1 Junij 1865 (Stb. n°. 60). Ontbreekt zoodanige verklaring, dan wordt de doodschouw verrigt en de verklaring afgegeven door een geneeskundige, jaarlijks door burgemeester en wethouders daartoe aantewijzen en te beëedigen. Het formulier van den eed wordt door Ons vastgesteld. [Dit is geschied bij het Kon. Besluit van 26 Junij 1869 (Stb. n°. 109); het formulier luidt aldus: „Ik zweer (beloof), dat ik als geneeskundige belast met de doodschouw, de verklaring, bedoeld in art. 4, alinea 4, der Wet van 10 April 1869 (Stb. n°. 65) niet zal afgeven dan na mij naar behooren van het overlijden overtuigd te hebben.]

Art. 6. Geene begraving geschiedt vroeger dan 36 uren of later dau op den vijfden dag na het overlijden. [Vg. art. 40 no. 1, volgens hetwelk het begraven en het doen begraven na den vijfden dag van het overlijden, behoudens het bepaalde in het 2de lid van dit artikel, met eene boete van ƒ 5 tot ƒ 25 en met gevangenis van een tot drie dagen, te zamen of afzonderlijk, wordt gestraft, en art. 41 no. 4, volgens hetwelk het begraven binnen de 36 uren na het overlijden, met eene boete van ƒ 10—ƒ 100, en met gevangenis van drie dagen tot eene maand, te zamen of afzonderlijk, wordt gestraft.]

Ontheffing van deze bepaling kan door den burgemeester, na verhoor van een geneeskundige, schriftelijk worden verleend.

Wanneer een geneeskundige verklaart, dat bespoe

54. Wanneer een sterfgeval heeft plaats gehad in burgerlijke of militaire gasthuizen, in gevangenhuizen of andere openbare gestichten, zullen de hoofden, gezagvoerders, bestuurders, cipiers of opzigters van die gestichten, verpligt zijn daarvan binnen vier en twintig uren aangifte te doen aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, welke, na zich van het overlijden te hebben verzekerd, eene akte, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 51, zal opmaken. Er zullen bovendien in die gestichten bijzondere registers worden gehouden, waarin van het overlijden en de daartoe betrekkelijke omstandigheden zal worden melding gemaakt. (C. 80, 84; Stb. 1865 n°. 60, a 5.)

55. Wanneer er teekenen of aanduidingen van eenen geweldigen dood aanwezig zijn, of andere omstandigheden bestaan, die reden geven om dien te vermoeden, zal de begraving niet mogen geschieden, dan nadat het lijk geregtelijk zal zijn geschouwd.

Bij het verbaal der schouwing zullen zooveel mogelijk, worden opgegeven de voornamen, de naam, de ouderdom, de geboorteplaats, het beroep en de woonplaats van den overledene. (C. 81.)

Dit artikel is ingetrokken bij art. 50 der Wet van den 10den April 1869 (Stb. n. 65.), tot vaststelling van bepalingen betrekkelijk het begraven van lijken, de begraafplaatsen en de begrafenisregten. a)

diging of uitstel der begraving noodig is, kan het begraven op een vroeger of later tijdstip, dan in het 1ste lid van dit artikel is bepaald, door den burgemeester schriftelijk worden gelast.

Door burgemeester en wethouders kan in het belang der volksgezondheid worden bevolen, dat overledenen aan eene bepaald aangewezen ziekte, ор eenen zelfs binnen de 36 uren na het overlijden te bepalen tijd, worden overgebragt naar een lijkenhuis, indien dit aanwezig is.

[Vg. art. 41 no. 5o., volgens hetwelk het niet voldoen aan het bevel, in het 3de of 4de lid van dit artikel bedoeld, met eene boete van f 10-ƒ 100 en met gevangenis van drie dagen tot eene maand, te zamen of afzonderlijk, wordt gestraft.] Vg. ook art. 7 der Wet.

a) Art. 5 dier Wet. Wanneer er teekenen of aanduidingen van een geweldigen dood aanwezig zijn, of andere omstandigheden dien doen vermoeden, geschiedt de begraving niet dan nadat het lijk geregtelijk is geschouwd, en de Officier van Justitie of de Regter-Commissaris, met het geregtelijk onderzoek belast, schriftelijke toestemming heeft gegeven, welk stuk aan den ambtenaar van den burgerlijken stand moet worden vertoond.

Bij het verbaal der schouwing worden, zooveel

mogelijk, de voornamen, de naam, de ouderdom,

de geboorteplaats, het beroep en de woonplaats van
den overledene opgegeven. [Vg. art. 42, volgens
hetwelk op den ambtenaar van den burgerlijken stand,
die het bij art. 4 bedoelde verlof verleent, zonder
dat hem is vertoond de schriftelijke toestemming,
bij dit artikel bedoeld, het 3de lid van art. 27 B. W.
toepasselijk is, en art. 43 ni. 2o en 3o, welke eene
boete van f 10-f 100 en gevangenis van eene
maand tot een jaar, te zamen of afzonderlijk, be-
dreigen tegen het verbergen van het lijk van iemand,
die aan
een geweldigen dood is gestorven, of de
poging daartoe", en tegen het vervoeren of begra-
ven van een lijk in het geval van art. 5, in strijd
met dat artikel".]

Zie voorts de artt. 41d, 50 volgg., en 98 Wetb. van Strafv., en de Circulaire van den Minister van Justitie van 31 Julij 1865 n°. 129, 5e afd. (Bijv. tot het Staatsblad no. 164.)

Kon. Besluit van den 15den Juli 1818 (Stb. n°. 30), houdende verordeningen, betrekkelijk het doen van geregtelijke schouwingen.

WIJ WILLEM, enz.

Overwegende de noodzakelijkheid, dat het doen van geregtelijke schouwingen en het opmaken van oordeelkundige visa reperta, ten gevolge van dezelve, alleen toevertrouwd zij aan zoodanige geneeskunstoefenaren, welke daartoe de bekwaamheid en geschiktheid hebben;

En willende de rigtige wijze van handelen te dien opzigte op eene doelmatige wijze verzekeren; Gezien enz.;

Den Raad van State gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan te arresteren enz. Verordeningen betrekkelijk het doen van geregtelijke schouwingen.

Art. 1. De geregtelijke schouwingen van lijken van zoodanige personen, welke op eene gewelddadige wijze zijn of schijnen te zijn omgekomen, hetzij zonder eenige vóór den dood toegebragte genees- of heelkundige hulp, hetzij na eene vruchtelooze aanwending daarvan, zullen moeten geschieden door beëedigde geregtelijke arrondissements-medicinæ doctores en heelmeesters, welke te dien einde zullen aangesteld worden, en ter requisitie en ten overstaan van zoodanige justicicle en politieke autoriteit, onder wier jurisdictie of ressort het voorval plaats heeft, met adsistentie, daar het zijn kan, van eenen openbaren leeraar in de ontleedkunde.

Tot het bijwonen dier schouwingen moeten geroepen worden die doctores en heelmeesters, welke den dooden eenige hulp mogten hebben toegebragt.

2. De schouwcedel, door de gerequireerden inteleveren, en door allen, ook door de doctores en heelmeesters, die den dooden geadsisteerd hebben, te onderteckenen, moet alleen behelzen een getrouw en naauwkeurig relaas van hetgeen door hen aan zoodanig lijk gezien en gedaan is, waarbij gevoegd moet worden een relaas van hetgeen de doctores en heelmeesters, die den dooden bijgestaan hebben, van den beginne der behandeling af, tot den dood, aan denzelven gezien en gedaan hebben, door dezen gegeven en geteckend.

« PreviousContinue »