BESLUIT :. 37 BESLUIT VAN 10 OCTOBER 1841 (STB. No. 43), HOUDENDE BEPALING VAN HET TIJDSTIP, WAAROP DE NEDERLANDSCHE REGTSWETGEVING IN LIMBURG ZAL WORDEN INGEVOERD. 40 W ET VAN 16 MEI 1829 (STB. No. 33), OMTRENT DE AFSCHAFFING DER NOG IN WERKING ZIJNDE WETBOEKEN OP HET TIJDSTIP DER INVOERING VAN DE NATIONALE WETBOEKEN. 42 WET VAN 16 MEI 1829 (STB. No. 29), GEWIJZIGD BIJ DIE VAN 23 Dec. 1837 (STB. TOT DE NIEUWE WETGEVING. II. Bladz. 44 45 Van de adoptie en officieuse 46 IV. Hoofdst, Van de hypotheken en privilegien. 47 Van de regten der echtelieden, 50 VI. Van echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding des huwelijks 50 ए 749 760 Bladz. VII. Hoofdst. Van den lijfsdwang. 52 VIII. Van het bewijs 52 IX. Van mutuele en olographische 52 X. Van de tenietdoening ter zake 53 Bladz. XI. Hoofdst. Van de toepassing der straffen. 54 XII. Van de aanhangige twistgedingen. 54 XIII. Van het beroep in cassatie tegen 55 XIV. Van de bemoeijerissen der kan- 55 53 Bijlagen tot de Wetten op den Overgang. Bladz. Décret du 4 Juillet 1811 (art. 155, relatif aux Décret Impérial du 24 Janvier 1812, qui dé substitutions). clare commun aux départemens de la ci-de. Besluit van 12 Februarij 1814 (stb. no. 25), vant Hollande, etc. l'article 155 du Décret betrekkelijk het confinement van personen , du 4 Juillet 1811, relatif aux substitutions. 53 door zinneloosheid of om andere redenen , voor de zamenleving ongeschikt . 46 W ET VAN 15 MEI 1829 (STB. NO. 28), HOUDENDE ALGEMEENE BEPALINGEN DER WETGEVING VAN HET KONINGRIJK. 56 BURGERLIJK WET BOEK. EERSTE BOEK. 58 III. Titel. Van eigendom . 177 IV. l'an de regten en verpligtingen tusschen eigenaars van naburige 189 V. Van erfdienstbaarheden 196 VI. Van het regt van opstal. 204 VII. Van het erfpachtsregt. 206 VIII. Van grondrenten en tienden . 210 IX. Van het vruchtgebruik. 214 X. Van het gebruik en de bewoning. 229 XI. Van erfopvolging bij versterf. 231 XIT. Van uiterste willen. 245 XIII. Van uitvoerders van uiterste wils beschikkingen van bewind. 276 284 XVI. l'an boedelscheiding. 288 XVII. Van oubeheerde nalatenschappen. 302 XVIII. Van bevoorregte schulden 303 XIX. l'an pand. 308 XX. l'an onderzetting of hypotheek. . 312 en 11 VAN PERSONEN. Bladz. burgerlijke regten. 59 III. Van de akten van den burgerlijken stand. 61 IV. Van woonplaats of domicilie 75 V. Van het huwelijk. . 77 VI. l'an de regten en verpligtingen der echtgenooten. 90 VII. Van de wettelijke gemeenschap van goederen en derzelver beheer. 92 VIII. Van huwelijksche voorwaarden 97 IX. Van gemeenschap of huwelijksche voorwaarden bij tweede of verder 103 X. Van de scheiding van goederen. 105 XI. Van de ontbinding des huwelijks. 107 XII. Van de scheiding van tafel en bed. 112 XIII. Van het vaderschap en de afstamming der kinderen 114 XIV. Van bloedverwantschap en zwagerschap 120 XV. Van de vaderlijke magt 121 XVI. Van ininderjarigheid en voogdij. 126 XVII. Van handligting 145 XVIII. Van curatele. 149 XIX. Van afwezigheid 154 XIV. DERDE BOEK. 321 TWEEDE BOEK. 335 VAN VERBINDTENISSEN. 1. Titel. l'an verbindtepissen in het alge. meen. II. Van verbindtenissen die uit con tract of overeenkomst geboren worden. III. Van verbindtenissen die uit kracht der wet geboren worden. IV. Van het te niet gaan der verbind. 1 VAN ZAKEN. 342 tenissen. V. Van koop en verkoop VI. l'an ruiling 348 367 381 169 11. Titel. Van eigenaars, medereeders en van boekhouders van schepen. 550 III. Van den schipper. 553 IV. Van het huren van scheepsofficie. ren en scheepsgezellen en derzel- 564 V. Van bevrachting en verhuring van VAN DEN KOOPHANDEL IN HET ALGEMEEN Bladı. J. Titel. Van kooplieden en van daden van koophandel 486 II. Van koopmansboeken 487 III. Van vennootschap van koophandel. 489 IV. Van beurzen van koophandel, makelaars en kassiers 496 V. Van commissionvairs , expediteurs, voerlieden, en van schippers, rivie ren en binnenwateren bevarende. 499 VI. Van wisselbrieven. 505 VII. Van orderbriefjes of promessen aan order; vap assignatiën en van kas siers- en ander papier aan toonder. 525 VII. Van reclame of terugvordering in zaken van koophandel . 529 IX. Van assurantie of verzekering in het algemeen 532 X. Van verzekering tegen de gevaren van brand, tegen die waaraan de 541 . TWEEDE BOEK. VAN DE REGTEN EN VERPLIGTINGEN UIT SCHEEP. VAART VOORTSPRUITENDE, 1. Titel. Van zeeschepen. . 546 schepen, van chertepartijen en cognoscementen, en van passagiers. 576 VI. Van schade door het overzeilen, aanzeilen, aanvaren en aandrijven 590 VII. Van schipbreuk, stranding en zeevonden. 592 VIII. Van bodemerij 597 IX. Van verzekering tegen de gevaren der zee en die der slavernij 602 X. Van verzekering tegen de gevaren van den vervoer te lande en op de rivieren en binnenwateren. 623 XI. Van avarijen 625 XII. Van het te niet gaan der verbind tenissen in den zeehandel. ... 638 XIII. Van schepen en vaartuigen welke de rivieren en binnenwateren bevaren, 639 12 1 DERDE BOEK, VAN DE VOORZIENINGEN IN GEVAL VAN ONVER MOGEN VAN KOOPLIEDEN, 1. Titel. Van faillissement .. II. Van surséance van 642 ling. . . 673 VERKORTINGEN G. beteekent Grondwet. Regterlijke Organisatie. Wet op den Overgang. Algemeene Bepalingen. Burgerlijk Wetboek. Wetboek van Koophandel. Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering. Wetboek van Strafvordering. Wetboek van Strafregt. Reglement (vap openbaar bestuur). Tarief. Staatsblad. Code Civil. Code de Commerce. Code de Procédure Civile. Code d’Instruction Criminelle. Code Pénal. en volgende. De cijfers, tusschen ( ) achter de artikelen der Grondwet geplaatst, verwijzen naar de Grondwet van 1840. Wanneer daar het teeken is bijgevoegd, is het artikel niet ongewijzigd overgenomen. Co. V. VERBETERINGEN. Bl. 10, art. 70, lid 6, regel 2: veertien: lees: veertig. Bl. 80, art, 107, lid b, regel 1 en 2: openbaar gemaakt: lees: opgemaakt. Zie art. 26 der Wet van 26 Juni 1822 (Stb. no. 12). Bl. 333, noot ), regel 7. Achter het woord: schuldenaar, voege men de volgende zinsnede in: „De woorden: indien eene dier zaken ondeelbaar is, zijn echter onjuist en behooren te vervallen. Zoo heeft”, enz. Bl. 466, art. 1950 no. 2, regel 2: uitgesloten: lees : ingesloten. BI, 500. Het nootteeken e), achter art. 81, moet zijn d) Eene meer volledige lijst van Verbeteringen, en tevens van Aanvullingen, volgt bij de laatste aflevering van het geheele werk. (Krachtens Publicatie van den 14den October 1848 (Sib. no. 71), afgekondigd op den 3den November 1848.) EERSTE HOOFDSTUK. Artikel 1 (1o, 2*). Het Koningrijk der Nederlanden bestaat in Europa uit de tegenwoordige provinciën: Noordbrabant, Gelderland, Zuidholland, Noordholland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en het Hertogdom Limburg, behoudens de betrekkingen van het Hertogdom Limburg, met uitzondering der vestingen Maastricht en Venlo en van hare kringen, tot het Duitsche verbond. (Sth. 1814 no. 83; Stb. 1839 no. 26; Verfass. d. D. Reichs, a. 1.) a) 2 (3*). De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen. (Stb. 1851 no. 85, artt. 128 v.) De grenzen van den Staat, van de provinciën en gemeenten kunnen door de wet worden veranderd. 3 (4*). Allen, die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen, en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten. b) a) Bij art. 6 van het op den 17deo Mei 1867 te Londen tusschen Nederland en de betrokken Mogendheden gesloten verdrag tot herziening van het tractaat rin 19 April 1839, voor zooveel het Groothertogdom Luremburg betreft (zie Besluit van den 5den Junij 1867 (Stó. no. 54), is bepaald: De Mogendheden, welke het tegenwoordig verdrag onderteekend hebben, constateren, dat, vermits de ontbinding van den Duitschen Bond met zich heeft medegebragt de losmaking der banden, welke het Hertogdom Limburg gezamenlijk met het Groothertogdom Luxemburg aan gezegden Bond hebben verbonden, daaruit volgt, dat de betrekkingen, waarvan melding wordt gemaakt in de artt. III, IV en V van het verdrag van 19 April 1839, tusschen het Groothertogdom en zekere grondgebiedsdeelen, behoorende tot het Hertogdom Limburg, hebben opgehouden te bestaan; blijvende gezegde grondgebiedsdeelen een integrerend deel uitmaken van het Koningrijk der Nederlanden. b) De Wet van den 13den Augustus 1849 (S15. no. 39) regelde, behalve do toelating en uitzetting van vreemdelingen, tevens, in de artt. 16, 17 en 18, de algemeene voorwaarden, op welke, ten aanzien |