Page images
PDF
EPUB

kanonikaat en zoowel onder den nieuwen bisschop Albert (+ 1194) als onder diens beide opvolgers, blonk hij uit door godsdienstigen ijver en nauwgezette plichtsbetrachting.

Omstreeks 1201 werden de statuten der kanunniken verscherpt door Guido van Preneste, pauselijk legaat, die eenigen tijd te Luik de gast was van den bisschop Hugo de Pierrepont.

De kanunniken werden o. m. verplicht het kerkelijk officie getrouw en in zijn geheel bij te wonen en weer in gemeenschap te leven (1).

Toen evenwel na eenige jaren, wegens de vele aanvragen om dispensatie, deze laatste bepaling met goedvinden van den legaat werd ingetrokken en de uitkeering der prebenden weer aan de kanunniken afzonderlijk geschiedde, schonk Theodorus daarvan het grootste deel aan de armen, daarin nagevolgd door eenigen zijner Confraters, die, gelijk hij, aan het gemeenschappelijk leven de voorkeur gaven. Wat verder van Theodorus staat opgeteekend tot 1210, is mijns inziens niet betrouwbaar. Met zekerheid echter weten wij, dat hij in het Zuiden van Frankrijk tegen de Albigensers predikte en daar de vriendschap en het vertrouwen genoot van den grooten H. Dominicus en van Fulco, den vromen bisschop van Toulouse, in wiens gezelschap wij hem aantreffen, als hij in 1210 naar zijn vaderland terugkeert (2).

Inmiddels was bij Theodorus het plan gerijpt om zich geheel van de wereld af te zonderen. In dit plan werd hij gesterkt door de aanmoedigende woorden van Maria, de heilige recluse van Oignies, wier raad hij daaromtrent meermalen had ingewonnen.

Bij zijn terugkomst in Luik gaf hij zijn voornemen te kennen aan zijn bisschop Hugo de Pierrepont. Deze keurde dit niet alleen goed, maar schonk hem zelfs de kapel van St. Theobald nabij Hoei (Clair lieu) en beloofde hem zijn steun.

Theodorus deed dus afstand van zijn kanonikaat en begaf zich naar de aangewezen plaats. Daar leidde hij een kloosterlijk leven

(1) J. Habets, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond en van de bisdommen die het in deze gewesten zijn voorafgegaan, deel I pp. 99, 173.

(2) Bisschop Fulco van Toulouse predikte den kruistocht tegen de Albigensers in het land van Luik omstreeks 1211. Hij was Cistercienser-abt tot 1206, toen werd hij tot bisschop van Toulouse gewijd.

en wijdde zich bijzonder aan de vereering van het H. Kruis. Vier andere priesters, waaronder Petrus de Walcourt uit het geslacht der graven van Rochefort, Loon en Chiny, voegden zich weldra bij hem (1211).

Na aan hunne bezittingen verzaakt te hebben, leefden zij voortaan slechts van aalmoezen en volgden, onder de leiding van Theodorus de Celles, den regel van den H. Augustinus.

De grondslag der nieuwe Kruisorde was gelegd.

In 1214 vroeg Theodorus de goedkeuring van zijn voorgenomen kloosterregel aan Hugolino, bisschop van Ostia (1), die toen als pauselijk legaat in deze streken vertoefde. Maar deze kon zijne bede niet inwilligen, omdat dit buiten zijne bevoegdheid lag. Hij raadde Theodorus aan zich rechtstreeks tot den Paus te wenden, zulks te meer daar er binnen kort een algemeen Concilie zou gehouden worden, waar men de kloosterorden ter sprake zou brengen.

Men veroorloove ons hier eene kleine afwijking.

Ook in Italië bestond toen reeds eene Orde van 't H. Kruis (crocigeri). Wanneer deze gesticht is, ligt geheel in het duister. De schrijvers der middeleeuwen doen hare stichting opklimmen tot den H. Paus Cletus. Dit beschouwen wij als een fabel, ook wat P. Verduc en anderen verhalen van den H. Quiriacus (2).

Het is zoo goed als zeker, dat de Orde haar ontstaan te danken had aan de Kruistochten en reeds bestond vóór dat Alexander III den pauselijken stoel beklom. Immers, toen deze paus moest vluchten voor de vervolgingen van Keizer Frederik Barbarossa, vond hij een toevluchtsoord in verschillende kloosters van die Orde. In 1169 toen de vrede aan de Kerk was teruggeschonken, gaf hij aan hunne kloosters een vasten regel en nam ze onder zijne bescherming.

(1) Hugolino Conti uit het huis der Segni, bloedverwant van paus Innocentius III, door wien hij in 1198 tot kardinaal en in 1206 tot bisschop van Ostia werd verheven, was herhaaldelijk legaat in Duitschland, Italië en elders. In 1227 werd hij Paus en nam den naam aan van Gregorius IX.

(2) P. Verduc, Vie de Théodore de Celles, Périgueux 1681. Voyage des Pays-Bas.

Bousingaut,

Het eerste werkje vooral bevat zóóveel onnauwkeurigheden en onwaarschijnlijkheden, dat men nauwelijks weet waaraan zich te houden.

en

Na verloop van tijd was er evenwel de regeltucht zeer verslapt Paus Innocentius III had besloten daarin verandering te brengen. Werkelijk kwam die zaak op het Concilie van Lateranen ter sprake, de tucht werd hersteld, de Orde hervormd en met vele privilegies verrijkt (1).

Volgens Russel (Chronicon Ord. Sae Crucis) was ook Theodorus de Celles op het Concilie aanwezig om de goedkeuring voor zijn nieuwe Kruisorde te vragen. Later, op den feestdag van Kruisvinding (3 Mei) 1216 zou hij als algemeene Overste der Luiksche en Italiaansche Kruisheeren zijn aangesteld.

Deze vereeniging, ofschoon een daadzaak, was echter zeer gebrekkig. Zulks bleek vooral toen Theodorus de Celles in 1236 overleden was en Pierre de Walcourt tot zijn opvolger werd gekozen.

Deze heilige man belegde in 1247 eene vergadering van alle prioren uit België en Italië en stelde hun voor, bij den regel van den H. Augustinus de statuten aan te nemen gelijk die waren opgemaakt voor de Predikheeren door zijn vriend, den H. Raymondus de Pennafort, generaal dier orde. Daarbij zou men dan de bepalingen voegen, die op de verschillende algemeene kapittels waren gemaakt en de aldus gevormde statuten ter goedkeuring en bevestiging overleggen aan Z. H. den Paus.

Dit werd goedgevonden.

Het volgend jaar werden de nieuwe statuten op het kapittel te Hoei door den Mag. Generaal de Walcourt ingediend. Slechts een zeer klein getal Italiaansche prioren was aanwezig; de meesten waren verhinderd, omdat zij uit vrees voor Frederik II en zijn leger de verre reis niet durfden ondernemen.

De nieuw opgemaakte statuten (2) werden door paus Innocentius IV gedurende zijn verblijf te Lyon goedgekeurd, de Orde op nieuw bevestigd (23 Oct. 1248) en later door denzelfden Paus met vele

(1) Mansi, Histoire du pape Innocent III et de ses contemporains par Frédéric Hurter. Bruxelles 1839, tome II, page 596.

(2) Tegelijk met deze statuten werd ook het wit habijt aangenomen. Tot nog toe waren de Kruisheeren in het zwart gekleed en droegen het kruis op de borst. Het grauwe scapulier bij de nieuwe kleeding behoorende, werd eerst later (1528), onder den Mag. Generaal Laurentius van Gladbach, door Paus Clemens VII in een zwart veranderd.

voorrechten verrijkt. Hendrik van Gelre, bisschop van Luik, gaf zijn vidimus-brief den 31 December 1248.

De Italiaansche Kruisheeren scheidden zich nu geheel van de Belgische af, omdat zij zich met de gemaakte veranderingen niet konden vereenigen, en weigerden in 1249, toen Petrus de Walcourt overleed (1), deel te nemen aan de keuze van eenen nieuwen Generaal.

Zij bleven op zichzelven nog een tijd lang voortbestaan, totdat zij in 1656 door Paus Alexander VII werden opgeheven.

Nadat de statuten en bepalingen der nieuwe Kruisorde behoorlijk waren goedgekeurd en bevestigd, kon zij zich gemakkelijker uitbreiden. Reeds in 1248 namen verschillende Luiksche Kruisheeren als aalmoezeniers deel aan den Kruistocht onder den H. Lodewijk. Bij zijn terugkomst stelde deze hen door zijn mildheid in staat, een hoofdklooster hunner Orde in Parijs (Rue de la Bretonnerie) te bouwen. Zijn broeder Alphonsus stichtte omstreeks dienzelfden. tijd een Kruisheerenklooster te Toulouse en reeds onder den Magister Generaal Jean Sainctfontaine (+1277) waren de Fransche huizen in twee provinciën, Parijs en Toulouse, verdeeld.

De deugden en de zelfopoffering der kloosterlingen hadden de aandacht getrokken, zoowel van de geestelijke als van de wereldlijke overheid. Terwijl de eerste de nieuwe Orde met vele voorrechten verrijkte, trachtte de laatste in haar grondgebied Kruisheerenkloosters te verkrijgen.

Te Namen vestigden zich de Kruisheeren reeds vóór 1250, te Luik in 1273, te Suxy in 1286 en te Doornik in 1298.

Ook in Engeland kwamen er - met het hoofdklooster te Londen (1482) - vele huizen van de Orde tot stand.

In de veertiende eeuw ontstonden die van Beyenburg (1299), Hohenbusch bij Erkelenz (1302), Keulen (1307), Asperen (1315), Schwarzenbroich (1340), Carignan (1341), Virton (1341), Caen (1357), St. Agatha (1371), Aken (1372) en Venlo (1399).

Op het laatst dier eeuw begon de regeltucht in de Orde

(1) Petrus de Walcourt werd begraven in de parochiekerk te Maeseyck, op verlangen van den graaf van Loon, zijnen bloedverwant, daar de Kruisheerenkerk te Hoei nog niet veel meer was dan een kapel en de graaf wilde, dat Petrus meer overeenkomstig zijn stand en rang zou worden ter aarde besteld.

eenigszins te verslappen, hetgeen vooral toenam onder den Mag. Gen. Jean d'Avins, die door simonie en geholpen door machtige vrienden, zich in 1396 aan het hoofd der Orde had weten te plaatsen. Op het generaal kapittel te Hoei gehouden in 1410 wisten de patres capitulares hem te bewegen zijn ambt neer te leggen, en in zijn plaats werd nu tot Generaal gekozen Libertus van Bommel, prior van 't klooster te Venlo, een man van beproefde deugd, groote wetenschap en vol heiligen ijver.

Onder zijn bestuur kwam er nieuw leven in de Orde, de tucht werd hersteld en vóór het einde der vijftiende eeuw waren er reeds meer dan dertig nieuwe huizen gesticht (1).

Streng werd de hand gehouden aan het bijwonen van het jaarlijksch algemeen kapittel te Hoei.

Daar kwamen alle prioren bijeen en uit de „acta" van deze kapittels blijkt duidelijk, hoezeer (vooral in de 16 eeuw) het noodig was elkander door woord en voorbeeld aan te moedigen.

De strijd, dien de Kruisheeren, bijzonderlijk in de Rijnprovincie, moesten volhouden tegen de steeds verder doordringende „hervorming" [in Wickrath, Glintfeld, Duisberg, Byenburg en elders waren zij de eenige priesters, die getrouw op hun post bleven (2)] hun tegenspoed in Holland, waar zij werden vervolgd en ver

[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small]

(2) Treffend is de klacht van Russel's Chronicon Ord. S. Cr., dat in 1635 schreef: O quot alibi similia Catholicae religionis commoda creant nostri inter hereticos soli? Puto Juliobrugis, Duysbergae, Mariae Pacis, Glinfeld, Byenborg, Benslagen et in aliis locis ubi Crucigeri soli contra gliscentes vicinas hereses in vinea Domini operarii sunt!

« PreviousContinue »