Page images
PDF
EPUB

„Daar uit alle bovenstaande omstandigheden het grootste vermoeden bestaat, dat meergemeld Heer den hem door het zoogenaamd Provisioneel Gouvernement opgedragen post aanvaard heeft, en zijne afwezigheid alleen termen zou opleveren, om in zijnen post te voorzien, benoem ik UEdG. om provisioneel den post van Procureur-Generaal des Konings in deze provincie waar te nemen, en zal UEdGestr. wel ten spoedigste alle maatregelen gelieven te nemen, ter verzekering, dat alle brieven aan U ter hand gesteld, en alles door U behandeld wordt; ook beveel ik UEdGestr. aan, om alle papieren, stukken en verdere correspondentie tot het parket behoorende, onverwijld over te nemen." De StaatsCourant van 30 November 1830 maakte van deze vervanging melding. 21. Zie bl. 137 van mijn onder 11 vermeld werk.

22. Over de rol, die bisschop Van Bommel vervulde, bevat het Historisch Romantisch tafereel, vermeld op bl. 5 van mijn onder 11 vermeld werk, teekenende mededeelingen, al zijn ze dan ook in een romantisch kleed gehuld. - De Opperbevelhebber dacht mede zeer ongunstig over de houding des Bisschops. Nadat pastoor PARTOUNS gedecoreerd was, rapporteerde generaal Dibbets d.d. 7 November 1831 aan Oorlog: „Voorts ben ik onderrigt, dat de Bisschop tegen den pastoor PARTOUNS alhier zeer ingenomen moet zijn, en het voornemen schijnt te hebben, hem in de functiën van bisschoppelijk kommissaris, als zijnde geen Curé primaire te schorsen; ook zal de benoeming van den heer Partouns tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw welligt nog meer hiertoe bijdragen. In het algemeen worden des Bisschops handelingen, zoo wel hier, als te Luik afgekeurd, en schijnt hij niet alleen uit het oog te hebben verloren, aan wien hij zijne hooge geestelijke waardigheid te danken heeft, maar in deze Provincie vooral voornemens te zijn, instellingen te bevorderen, die met de rust en eensgezindheid, niet zijn overeen te brengen.

23. Den 20 December 1831 rapporteerde de Opperbevelhebber aan Oorlog over kapelaan W. HEUVELS der parochiekerk van St. Matthijs: „Deze geestelijke is door zijn pastoor verpligt moeten worden, om bij de openbare godsdienstoefening, de vastgestelde gebeden voor Zijne Majesteit den Koning te doen; terwijl ik

alsmede onderrigt ben geworden, dat Zijne predicatiën dikwerf tegen andere geloofsbelijdenissen gerigt waren, en zelfs, hoezeer onder bedekte bewoordingen, het wettig gezag, aanrandden." De bisschop van Luik zat er achter, die hem, rapporteerde de Opperbevelhebber nader d.d. 16 Juni 1832 over Heuvels' vertrek, „als bijzondere gunstbewijs, benoemd heeft, als rector van eene kapel, die te Verviers zal worden opgerigt, van de gelden, welke uit de nalatenschap van Mevrouw DE BIOLEY, daartoe zijn bestemd."Eerst op het einde van 1835 gaf de Opperbevelhebber aan Heuvels verlof Maastricht weder binnen te gaan, „om", rappor teerde generaal Dibbets d.d. 8 December 1835, „zijne zeer bejaarde moeder troost te schenken, maar ook, om aan de R. C. geestelijkheid, hier ter stede, te doen zien, dat ik hen geenszins vijandig gezind ben."

24. Den 29 Mei 1833 rapporteerde de Opperbevelhebber aan Oorlog: „Sedert de kapelaan Heuvels deze stad heeft verlaten, waarvan in der tijd vertrouwelijk is rapport gemaakt, heeft zekere priester G. MEIJNDERS, aalmoezenier bij het Burgerlijk en Militair huis van verzekering, dikwerf aanleiding gegeven tot klagten, zoo van de zijde der regenten van dit gesticht, als van die der politie, en heeft men zich alzoo verpligt gevonden een meer dadelijk toezigt op dezen geestelijke uit te oefenen. Hoezeer nu al het mogelijk geduld met hem werd genomen, ging hij voort zich al meer en meer verdacht te maken, en daar ik eindelijk stellig onderrigt ben geworden, dat hij door den bisschop van Luik aangemoedigd, ondersteund en gebruikt wordt, heb ik niet langer geaarzeld hem van hier te verwijderen." Den 11 Juni 1833 schreef hierover de Opperbevelhebber nader aan Oorlog: „De kapelaan Meijnders is in die hoedanigheid te Visé benoemd door den bisschop van Luik; den dag, dat hij de stad heeft moeten verlaten, verwekte zulks eenen sterken indruk en veel misnoegen; doch weldra kwamen de weldenkenden der geestelijke partij daarvan terug en deden mij omtrent het onvermijdelijke van den genomen maatregel, alle regt wedervaren".

25. A(uguste) Clavareau gaf ook eene Fransche vertaling op rijm van de Kindergedichten van Mr Hieronymus van Alphen.

SCHEPENBRIEVEN

VAN HET

Kapittel van St. Servaas

TE

MAASTRICHT.

(VERVOLG).

In aansluiting aan het voorgaande deel dezer „Publications", gaan wij voort met de uitgave in regestvorm

extenso

enkelen in

der talrijke schepenbrieven, die betrekking hebben op het Kapittel van St. Servaas te Maastricht.

Gaven wij in dat deel den inhoud weer van 185 dier brieven thans vangen wij het vierde vervolg aan, beginnende met het jaar 1398 en het nummer 998.

Wij volgen dezelfde wijze van uitgave als tot dusverre; aan den voet der bladzijden geven wij, waar zulks noodig is, ophelderende noten en biographische bijzonderheden aangaande personen, die hetzij door lidmaatschap, hetzij door bediening aan dat roemrijk Kapittel waren verbonden of in nauwe betrekking daarmede stonden.

Van nu af is voorgoed de Stylus Leodiensis, d. i. de styl gevolgd in het Paus-bisdom Luik en waarbij het nieuwe jaar aanving met Kerstmis, ook te Maastricht voor goed gevestigd en gevolgd tot in 1575, als wanneer bij plakkaat van 16 Juni van Philips II de Gregoriaansche Kalender ingevoerd werd.

Wat schats die schepenbrieven bevatten, wat onzaglijke rijkdom van genealogie, oudheidkunde, kerk- en stadsgeschiedenis daarin opgesloten ligt, zal een ieder bevroeden die ze van nabij heeft leeren kennen.

P. D.

No 998.

1398 Maart 10. Overdracht eener jaarlijksche pacht van een mud rogge aan Johan VAN ESDE, slotmaker te Maastricht.

Wyr Lambrecht WYRIX Scoutit ende schepen ons lieven gemynden Joncheren Arnolds VAN GUYEGOVEN in synen dorpe ende deyngebancke van Mere mit namen Gyelys VAN BOELRE, Johan PLUECHSKEN, Collet Gyelys soen VAN DEN VEELE, Johan VAN NAMEN lange Arnolds son VAN MEER, Reynson VAN HORYON en Adaem Matthys son VAN BOELRE doen kont allen luden ende tuygen mit desen bryeve als scoutit ende scepenen des hoeffs vurscreven, dat vur ons lyflic erschenen is als vur hof Gentis grote Arnolds son VAN BOELRE ende bekande openbeerlic vur hoem ende vur sinen erven schuldich te syn van rechter schout Johan VAN ESDE, den sloetmekere wonende te Tryecht opden Aldenhof, ende sinen rechten erven erflic, ewelic ende ommerme alle joer eyne mudde roggen (1) guets werlix erfpachs ende moeten van Tryecht op sint Andryesdage des heylgen Apostels, of ombevangen bynnen acht dagen neest noe onser Vrouwen lyechtdage komende, te betalen ende te lieveren Tryecht in eynen huyse ende op eynen zolre, dae Johan VAN ESDE ende sinen erven sal genuegen, op vueringe, arbeyt ende cost Gentis vurscreven ende synre erven, ende opdat Johan VAN ESDE ende sine erve des seker syn, so satt Gentis vurscreven daevur te onderpande twelff grote roeden hoevereyden (2) luttel me of men gelegen inden dorpe te Boelre reynende aen erve Gentis vurscreven ter eynre syden, ende an erve Henrix HEREN soen van Boelre ter andere, ende sesse grote roeden ackerlants gelegen achter die hoeve te Boelre, reynende ouch an erve Gentis vurscreven ende aen erve Cloes CANEELS des varwers, willich erve loetguet is ons Joncheren vurgenoempt, los, ledich ende onbesweert als Gentis vurcreven geloeft heet te weren buten jaers ende darbynnen, dan alleyne mit desen

(1) Uit de aanteekening boven den brief blijkt, dat van dat mud rogge naderhand aan de broederschap van kapellanen 6 vaten gelegateerd werden door Henricus in Sacco Antiquo.

=

(2) Hofreide, (Hoof-, Hoef-, Hove-, Hoeve) de opene ruimte, het erf bij een hof; bij uitbreiding ook het huis, de hofstede, boerderij zelve.

mudde roggen erfpachs ende daebevuerens die twelf roeden hoevereyden mit Gentis gesete (1) dat daran reynt, dat ghilt te samen joirlix vyf penninge guets gelds, ende dat lant en ghilt voire nyet me dan sinen gewoenliken lantcyes, dats te weten noe belange dat buynre sesseden halve pennynge guets gelts vurscreven; Alsoe dat Gentis vurgenoempt des mudde roggen erfpachs vurscreven vur hoem ende vur sinen erven affginge ende verteych ten ewigen dagen alle joer an den onderpande vurscreven te hebben, tot orbar Johans VAN ESDE vurgenoempt ende synre erven, ende guedde Johan darin ende dede hoem des genoech mit alle den rechte ende gewoenten ons vurscreven hoefs dartu behoerlic, ende in voegen, te weten oft sake were dat Gentis vurgenoempt off sine erven in eyngen komenden joer bruecklic weren an der talingen ende lieveringen des mudden roggen erfpachs vurscreven ter tyt vurgenoempt, dat dan Johan VAN ESDE of sine erven teynds acht dage nae onser Vrouwen liechtdage leden Gentis vurgenoempt ende off sinre gebreke sinen rechten erven mitten geswoeren boede onser deyngbancken vurscreven, dach sullen doen (2) ten neesten veertenachten vur onser bancke talinge te bewysen, inde of sy dan binnen denen vurscreven veertenachten den pacht vurscreven niet en betaelden noch en lieverden, noch guede talinge en bewysden, soe solde Johan VAN ESDE ende sine erven teynds den vurscreven veertenachten leden hoer hande sloen moegen an den onderpande vurscreven, darmede doen ende laeten als mit honnen properen erfguede, noe gewoende ons hoeffs ende sonder yemans wedersyn; Ende Johan VAN ESDE kande Gentis vurscreven ende sinen erven hon honne erfwennynge an den onderpande vurscreven, alsoe lange als sy den pacht vurscreven wale talen ende lieveren gelyc vurscreven is ende nyet langer; Mer omme sonderlingen gonst ende vruntscap die Johan VAN ESDE vurgenoempt dreecht tot Gentis vurscreven, soe heet Johan VAN ESDE Gentis vurscreven gegonst ende georloft, dat Gentis ende of synre gebreke sine erven sullen mogen quyten, loissen ende beschudden dat mudde roggen erfpachs ende onderpant vurscreven an Johan VAN ESDE vurscreven, ende of Johan en were an sine recht erven bynnen sesse joeren,

[blocks in formation]
« PreviousContinue »