Page images
PDF
EPUB

van iedere fondsveiling, in 't bizonder van de namen der koopers en van de besteede prijzen, in zijn blad bericht te geven; maar nu maakten de verkoopers bezwaar hem van de besteede prijzen officiëele mededeeling te doen, ja zelfs om hem, tot het opteekenen daarvan, op de veiling toe te laten 1). De Commissie van Toezicht wist geen anderen raad voor den Redacteur, dan dat hij de verkoopers nog eens op de duidelijke bewoordingen zijner instructie zou wijzen, en zoo dit niet hielp de tusschenkomst inroepen van een' vakgenoot die de verkooping bijwoonde. Inderdaad zag de Redacteur zich tot het laatste gedwongen, waarvan het natuurlijk gevolg was dat de opgaven betreffende deze veiling niet zóó nauwkeurig in het Nieuwsblad konden voorkomen, als wanneer de verkooper daartoe zijne medewerking had willen verleenen.

Correctie en redactie van het Nieuwsblad waren onderwerpen die in den loop van het vereenigingsjaar 1875-1876 op eene der vergaderingen van het Bestuur der Vereeniging ter sprake kwamen. Er waren daaromtrent opmerkingen gemaakt die door den Heer Kouwenaar, sedert Augustus 1875 lid van het Bestuur, maar tevens lid der Commissie van Toezicht, aan die Commissie werden medegedeeld. In een schriftelijk antwoord erkende de Commissie volkomen het wenschelijke van onderscheidene verbeteringen in de redactie, maar tevens bracht ze het Bestuur onder het oog, dat de meesten daarvan niet te vergen waren van één Redacteur, die bovendien belast was met het geheele bestuur en beheer van het blad, en die om aan zulke eischen te voldoen, eene kennis van zoo verschillenden en veelzijdigen aard moest bezitten, dat die bezwaarlijk ooit bij één man zou te vinden zijn. De oorzaak van het gebrekkige lag naar de meening der Commissie hoofdzakelijk in de weinige medewerking van anderen, en in de opeenhooping van arbeid den Redacteur opgelegd. Ten einde hem nu eenigszins in de gelegenheid te stellen om van het meer werktuigelijk gedeelte van zijnen arbeid te worden ontheven, en ook op grond der toenemende uitbreiding van dien arbeid, achtte de Commissie

1) Zie Nieuwsblad van Dinsdag 16 Mei 1876, N°. 39, blz. 216.

zich verplicht op eene verhooging van honorarium aan te dringen. Het gevolg was dat de Commissie, daartoe aangespoord door het Bestuur, in dato 16 Juni 1876 een schrijven richtte tot het Bestuur, waarvan de hoofdinhoud eerlang een punt van beraadslaging uitmaakte op de Algemeene Vergadering der Vereeniging. Die hoofdinhoud was het voorstel om het honorarium van den Redacteur in 1871 op 1200 Gld. gesteld, en sedert 1 Januari 1873 op 1400 Gld. gebracht 1) — tot 1800 Gld. te verhoogen. De werkzaamheden toen den Redacteur opgedragen, waren sedert zijne eerste aanstelling aanmerkelijk vermeerderd door den toenemenden omvang van het blad. In het jaar 1870 bedroeg het gezamenlijk getal bladzijden 450, in 1875 over de 600 bladzijden, dus 25 pct. meer. Daar de Redacteur voor alles had te zorgen, voor bibliographiën, recensielijsten, advertentiën, afloop van verkoopingen, registers, administratie, tot het schrijven der quitantiën toe, bleef hem geen tijd over om zich wat meer aan het letterkundig gedeelte van het blad te laten gelegen liggen, en waren de klachten daaromtrent gerezen, de rechtmatigheid er van daargelaten, in de gegeven omstandigheden niet aan hem te wijten. Ten anderen was door zijne goede zorgen het aantal betalende abonnés (geen leden der Vereeniging) aanmerkelijk toegenomen. In 1870 bedroeg dit aantal 289, in 1876 376; nam men daarbij in aanmerking dat er in dat tijdsverloop 47 nieuwe leden tot de Vereeniging waren toegetreden, waarvan velen vroeger betalende abonnés waren, dan was het getal nieuwe abonnementen in die jaren met ruim 100 vermeerderd. Vergeleek men zijn salaris met hetgeen b.v. het Duitsche Börsenblatt aan redactie ten koste legde, dat aan verschillende rubrieken 10.766 Mark, of ongeveer ƒ 6450 bedroeg, dan kon eene belooning van 1800 Gld. voor het Nieuwsblad, dat tweemaal in de week verscheen en dus minstens een derde van de moeite kostte, nog uiterst matig genoemd worden, en zou een honorarium van 2000 Gld., naar de meening der Commissie

1) Op welk besluit deze verhooging gegrond was, heb ik niet kunnen vinden.

van Toezicht, nog niet te veel zijn, te meer daar in zijne instructie den Redacteur was opgelegd: 1. om in het midden der stad te wonen, dus bekrompen en duur; 2. om geen andere betrekking tegelijk waar te nemen, een verbod dat hem verhinderde, ook al wist hij daartoe den tijd uit te koopen, door andere werkzaamheden zijn inkomen te vermeerderen.

Het Bestuur der Vereeniging intusschen begreep eene dergelijke verhooging van uitgaven voor het Nieuwsblad niet aan de Algemeene Vergadering te mogen aanbevelen, zonder tegenwicht bij de ontvangsten. De uitgaven voor het blad toch waren, ten gevolge van noodzakelijke uitbreiding, in de laatste jaren zeer toegenomen, meer in het bizonder met betrekking tot de hoogere kosten van papier en drukken. Immers bij vergelijking der drukkosten van de laatste jaren bleek, dat deze sedert het vereenigingsjaar 1873-1874 met 544.90 waren vermeerderd, en met andere onkosten was het evenzoo gesteld. Ontegenzeggelijk was het getal advertentiën in de laatste jaren grooter geworden, doch deze leverden niet zooveel meer op, dat, nu er sprake was van verhooging van redactiehonorarium, er niet tevens moest worden gedacht aan verhooging van den prijs der advertentiën. Vandaar het gelijktijdig voorstel van het Bestuur om te beginnen met 1 October 1876 dien prijs te bepalen voor geabonneerden: van 1-5 regels 50 Cts., iedere regel meer 5 Cts., en voor niet-geabonneerden: van 1-5 regels 75 Cts., iedere regel meer 15 Cts.

Op de Algemeene Vergadering der Vereeniging gehouden te Amsterdam op 14 Augustus 1876, onder het voorzitterschap van den Heer D. A. Thieme 1), bleek reeds dadelijk van verschil van gevoelen over dit voorstel, doordien er een amendement van den Heer H. C. A. Thieme was ingekomen, om niet den prijs der advertentiën te verhoogen, maar daarentegen den abonnementsprijs van het Nieuwsblad met 1 October 1876 te bepalen op ƒ 2.50 per kwartaal. Het Bestuur zag in dit amendement geen bezwaar, omdat de hoofdzaak was een tegenwicht

1) Zie Handel., blz. 4, kol. 2, verg. met Verslag 1875-1876, blz. 2, kol. 2.

te vinden voor de meerdere onkosten voortspruitende uit het eerste gedeelte van het voorstel, door de Commissie ingediend zonder het van eenige voorwaarde afhankelijk te maken. Maar bij een voorstel tot het maken van meer onkosten moesten tevens de middelen daarvoor worden aangewezen. Intusschen stonden de voorstellen van het Bestuur en van de Commissie ieder op zich zelf: het een kon worden aangenomen, het ander verworpen. Op verzoek evenwel van den Voorzitter verdedigde de Penningmeester, de Heer Tj. Van Holkema, nog nader het voorstel van het Bestuur, in de hoop dat de Vereeniging daardoor vermeerdering van inkomsten zou verkrijgen. Maar nu stelde de Heer S. E. Van Nooten, die de door den Heer Thieme voorgestane verhooging van abonnementsprijs te groot achtte, als sub-amendement voor dien prijs op 2 Gld. per kwartaal te brengen. Terwijl de Heer A. E. C. Van Someren hierop verklaarde zich te vereenigen met het amendementThieme, omdat hij van meening was, dat de daarbij voorgestelde verhooging van den abonnementsprijs voor niet-leden. voor dezen eene aansporing zou worden om als leden tot de Vereeniging toe te treden, meende de Voorzitter bezwaar te moeten maken tegen het sub-amendement, omdat de daardoor te vinden som zou blijken niet voldoende te zijn voor het doel. De Heer J. H. Gebhard wenschte evenwel eerst uitgemaakt te zien of de verhooging van redactie-honorarium noodzakelijk was; achtte de vergadering die verhooging noodig, dan moest ze plaats vinden zonder haar van andere overwegingen afhankelijk te stellen. Maar toen nu de Heer C. H. L. Susan de opmerking had gemaakt, hoe het bedrag dat uit de voorgestelde verhooging van den advertentie-prijs zou voortvloeien, veel grooter zou zijn dan voor de voorgestelde verhooging van redactie-honorarium noodig was, stelde de Heer P. Kraaij Jr., die dit met genoegen hoorde, en van meening was, dat het, bij den niet zeer bloeienden toestand van de kas der Vereeniging, zeer wenschelijk was op dat oogenblik de noodige middelen tot verbetering aan te wenden, omdat dit meer gewenscht was dan dat later een hoofdelijke omslag over de leden een mogelijk tekort zou moeten dekken, als tweede amendement

voor, dat zoowel tot verhooging van den advertentie- als van den abonnementsprijs zou worden besloten. Nadat de Voorzitter hierop had medegedeeld dat het Bestuur zich met dit denkbeeld gaarne vereenigde, want dat slechts de vrees om te veel te vragen het had genoopt tot een misschien te bescheiden voorstel, werd eerst in stemming gebracht het sub-amendement Van Nooten tot verhooging van den abonnementsprijs van het Nieuwsblad tot 2 Gld. per kwartaal, en verworpen met 48 tegen 40 stemmen, maar daarna het amendement-Thieme tot verhooging van dien prijs tot f 2.50 per kwartaal aangenomen met 69 tegen 12 stemmen. Bij de vraag of gelijktijdig de prijs der advertentiën zou worden verhoogd, verklaarde de Heer A. E. C. Van Someren dat naar zijne meening de nietleden der Vereeniging door de verhooging van den abonnementsprijs reeds genoeg werden getroffen, maar hier tegenover meende de Heer B. Van Dijk, dat al zouden ook velen, afgeschrikt door den verhoogden prijs, hun abonnement opzeggen, deze dan toch door den hoogeren prijs der advertentiën hunne bijdrage aan de kas der Vereeniging niet zouden onthouden. En de Heer W. F. Dannenfelser maakte de opmerking, dat men onderscheid moest maken tusschen niet-leden geabonneerden en niet-geabonneerden die hunne advertentiën in het Nieuwsblad plaatsten; waar de eersten werden getroffen, was dit nog niet het geval met de laatsten. Eindelijk wees de Heer P. Kraaij Jr. er op, dat zoo de niet-leden der Vereeniging bezwaar hadden tegen de voordeelen aan de leden toegekend, dit hun eene aansporing zou zijn om tot de Vereeniging toe te treden, ten gevolge waarvan deze in ieder geval den zedelijken steun der toeneming van het getal leden zou verkrijgen. In stemming gebracht werd het amendement-Kraaij met 62 tegen 17 stemmen aangenomen, waarna het voorstel tot verhooging van het honorarium van den redacteur onder algemeene toejuiching werd goedgekeurd. Toen hierop het Verslag der Commissie van Toezicht over het afgeloopen vereenigingsjaar in behandeling kwam, wees de Heer G. Kolff op hetgeen daarin voorkwam met betrekking tot de weigering aan den Redacteur om op eene

« PreviousContinue »