Page images
PDF
EPUB

V.

De borg, die voor den huurder betaald heeft, kan geen actie instellen, ingevolge Art. 1303 B. W., tot ontbinding der huurovereenkomst met vergoeding van kosten, schaden en interessen.

VI.

Huwelijken, door Nederlanders buitenslands voltrokken, zijn geldig, ook al zijn de vereischte afkondigingen verzuimd; zij kunnen niet op dien grond worden nietig verklaard.

VII.

wegens veroordeeling bij verstek in moet alle middelen van de partij behelzen.

Het exploit van verzet

burgerlijke zaken

VIII.

De Nederlandsche consul is als alleen-rechtsprekend rechter niet bevoegd, waar iets anders geëischt wordt dan een geldsom.

IX.

Het ware te wenschen, dat de Nederlandsche consul, wanneer hij voor den consulairen rechter gedagvaard wordt, niet zelf zijn plaatsvervanger aan wees.

X.

Indien de onderteekening van den trekker van een wissel valsch is, is de acceptant niet verbonden.

XI.

Bodemerij moet ook buitenslands schriftelijk worden aangegaan.

XII.

Bij faillissement van den verzekeraar, opgevolgd door accoord, behoeft de herverzekeraar slechts de accoordpercenten van de herverzekerde som uit te keeren.

XIII.

Geen enkele der wijzigingen in 1887 in artikel 59 der Grondwet aangebracht is eene verbetering.

De goedkeuring der Staten-Generaal, welke aldaar geëischt wordt, behoort niet te worden verleend in den vorm van eene wet.

XIV.

Het protocol van 6 Augustus 1873 (S. 133) tusschen Nederland en Turkije had door de Staten-Generaal goedgekeurd behooren te worden.

Het verdrag van 7 April 1877 tusschen Mascate en Nederland had althans aan de Staten-Generaal behooren medegedeeld te worden.

XV.

De Raad van State moet worden gehoord bij de oprichting van een nieuw Ministerieel Departement.

XVI.

Art. I der Consulaire Wet van 25 Juli 1871 (S. 91) is niet in strijd met Art. 155 der Grondwet.

XVII.

Art. 183 Gem. Wet behelst geen tautologie.

De aldaar genoemde verantwoordelijkheid strekt zich niet uit tot de onderwerpen in Art. 184 en v. vervat.

XVIII.

De wijziging, door de Wet van 9 November 1875 (S. 201) in Art. 6 der Consulaire Wet van 25 Juli 1871 (S. 91) gebracht, valt af te keuren.

XIX.

Het ressort van ons gezantschap in Turkije behoort bij algemeenen maatregel, den Raad van State gehoord, bepaald te worden.

XX.

De tweeledige indeeling van strafbare feiten, in misdrijven en overtredingen, is rationeel.

XXI.

Het verbod van toegang van Art. 461 Swb. moet algemeen zijn. Uitzonderingsmaatregelen van den rechthebbende, als het verbieden van toegang voor wielrijders, militairen te paard, enz. kunnen dus nooit aanleiding geven tot een veroordeelend vonnis.

XXII.

Art. 448 Swb. is niet van toepassing op de verplichting tot aangifte van geboorte in gevolge Art. 12. der Consulaire Wet

van 25 Juli 1871 (S. 91).

XXIII.

Het voorrecht van voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook genoten worden, wanneer een door den consulairen strafrechter tot gevangenisstraf veroordeelde zijn straf in Indië moet ondergaan.

XXIV.

De verklaring, opgemaakt door den wethouder, op zijn ambtseed als raadslid kan een deugdelijk bewijsmiddel in strafzaken zijn.

XXV.

Bij verstekzaken mag nooit door de rechtbank gelet worden. op tot verzwaring van straf grondgevende omstandigheden, welke niet in de dagvaarding zijn vermeld.

XXVI.

Van de vonnissen, gewezen ingevolge Art. II Consulaire Wet van 25 Juli 1871 (S. 91) behoorde cassatie te zijn toegelaten.

XXVII.

Ons nationaal belang eischt de oplossing van het Zuiderzeevraagstuk, dat voldoende voorbereid moet worden geacht.

XXVIII.

Toetreding door Nederland tot de Berner-Conventie zou een niet te onderschatten nadeel voor de algemeene welvaart en ontwikkeling na zich sleepen.

XXIX.

De definitie van PAULUS Ususfructus est jus alienis rebus „utendi fruendi salva rerum substantia" (1. 1. D. de usufr. VII: 1) is noch volledig noch juist.

XXX.

De wet van GORDIANUS (1. un. C. etiam ob chirographariam pec. VIII: 27) schiep stilzwijgend pandrecht.

14/18

« PreviousContinue »