Page images
PDF
EPUB

kamerleden op gebeurtenissen te Smirna, voorgevallen naar aanleiding van een politie-reglement, afgekondigd te Smirna den 14en December 1894 1). Smirna is altijd de belangrijkste handelsplaats in de Levant voor Nederland geweest en tegenwoordig is aldaar nog gevestigd de eenige overgeblevene Nederlandsche kolonie in die streken, van ongeveer 300 personen 2). Dit zijn Nederlanders van een bijzonder soort: afstammelingen van de eerste Nederlandsche kooplieden, die zich in de Levant hebben neergezet; sinds eenige eeuwen wonen aldus die geslachten van gegoede en geziene handelaren in het Turksch gebied, maar door den bijzonderen toestand van exterritorialiteit der Europeanen aldaar, alsmede door de zorgvolle maatregelen van het bestuur in het moederland, bleven zij tot dusverre vormen een afzonderlijk staatje, met eigen hoofd, eigen rechters, eigen wetgeving. Voor de wet mogen de personen,

1) Staatscourant 12 Januari 1895. No. 10. Consulaire verslagen 1895. p. 12. 2) C. V. 1894. Smirna. p. 629:

Volgens de matricule aan dit consulaat gehouden, telde de Nederlandsche kolonie te Smirna en omliggende plaatsen op 31 Dec. 1893, 300 personen. Van deze zijn 235 Nederlandsche onderdanen en 65 lieden, die nog volgens oud gebruik onder de bescherming van dit consulaat staan, als vreemdelingen, wier regeering in het Ottomanische rijk geen vertegenwoordiger heeft, enkele raya's of Christen-onderdanen der Porte, die ter zake van indertijd door henzelven of door hunne ouders aan het Nederlandsch gezantschap, het Nederlandsch consulaat of aan de Nederlandsche Vlag bewezen diensten, die bescherming zijn deelachtig geworden, en in de derde plaats twee Ottomanische onderdanen in dienst van het consulaat. (kawassen).

Te Mekka bevindt zich nog eene Nederlandsch-Indische kolonie, waaromtrent het verslag van Djeddah over 1897, het volgende behelst: Omtrent de Ned.-Indische kolonie in Arabië weten wij weinig anders dan dat zij, te midden van de Arabische maatschappij een afzonderlijk standpunt innemende, vele van de uit Indië medegebrachte gewoonten blijft behouden, hare levenswijze weinig wijzigt, een kalm en regelmatig bestaan leidt en van hare Arabische omgeving weinig anders overneemt dan wat de godsdienst tot gemeen goed maakt, terwijl slechts enkele leden door hun lang verblijf en door geboorte, studie en huwelijk op dien regel uitzondering maken en den Arabischen familiën trachten gelijk te komen.

Ook de Atjehers, die in Mekka wonen, doen weinig van zich hooren. Onder de 134 leden dezer gemeente zijn er verschillenden, die reeds 35 jaar te Mekka wonen, andere die sinds 25, 20, 15 jaar daar zijn. De meesten zijn afkomstig van Edi, Oleleh, Segli, en Telop Semaweh. Onder hen schijnen geen personen van aanzien of beteekenis voor te komen. (Jaargang 1898. p. 644).

Uitvoeriger inlichtingen geeft Dr. C. SNOUCK HURGRONJE. Mekka. Haag. 1889. Dl. II. Hoofdstuk IV. Die Djāwah.

waaruit deze kolonie bestaat Nederlanders zijn, door geboorte zijn zij Levantijnen; hun taal is de Fransche. Dit geheel eenig karakter van deze kolonie te Smirna is miskend door de consulaire wet. Zij ontnam aan de assessoren hun vroegeren invloed in bestuurszaken en liet bovendien hun voordracht door de Natie vervallen. (Vergl. Art. 9 van het Reglement van 1675). Alle invloed op den gang van zaken werd dus door de wet aan de leden der Nederlandsche Natie ontnomen.

Nadat in 1891 de kolonie een consul missus uit Nederland had gekregen, werd in 1894 het bovengenoemde reglement vastgesteld. Reeds spoedig ontstonden daarover oneenigheden. Het bepaalde namelijk, dat ieder Nederlandsch geadministreerde in het ressort Smirna, moest ingeschreven staan bij het consulaat. Als bewijs daarvan gold een verblijfpas, uitgereikt door den consul tegen betaling van jaarlijks ƒ 5. De vraag rees nu in sommiger gemoederen, of de wet van 18 April 1874 (S. 65) op de consulaatrechten aldus uitgelegd kon worden, m. a. w. of de heffing van dit recht van ƒ 5 wettig was '). Het liep zoo hoog, dat er een comité gevormd werd ter behartiging van de belangen

1) Deze wet is opnieuw in het Staatsblad geplaatst 30 September 1892 (S. 230). Art. 4 luidt aldus:

Onze consulaire ambtenaren zullen voorts in rekening brengen:

[blocks in formation]

d. voor een paspoort ƒ 5.- (gratis aan zeelieden en onvermogenden).

In het voorloopig verslag op Hoofdstuk III werd ook nog gewezen op strijd tusschen die heffing van ƒ 5.- en Art. 22 van het koninklijk besluit van 22 Juni 1874 (S. 74) dat aldus luidt:

De consulaire ambtenaren houden een register, waarin zooveel mogelijk de binnen hun ressort gevestigde Nederlanders worden ingeschreven, met nauwkeurige vermelding van naam, leeftijd en stand.

Op verlangen der betrokken personen, zal hun door de consulaire ambtenaren een extract uit dat register knnnen uitgereikt worden, ten blijke, dat zij bij het consulaat bekend en ingeschreven zijn.

In de tweede kamer spraken de heeren VEEGENS en LIEFTINCK zeer beslist tegen de wettigheid der heffing; de Minister van Buitenlandsche Zaken, de heer DE BEAUFORT verdedigde met klem de opvatting, dat onder paspoort ook te verstaan is een verblijfpas, o. a. met een beroep op een advies van den Landsadvocaat. (Bijblad 1898-99. IIe kamer. p. 354-357. Bijlage A. Hoofdstuk III. No. 9. p. 3. No. 10. p. 7).

der Nederlandsche kolonie te Smirna, dat zijne grieven kenbaar maakte in de dagbladen. Eenige Nederlanders bleven weigerachtig te betalen, konden vermits niet ingeschreven worden en werden. veroordeeld tot een boete, die na voortgezette weigering van betaling vervangen werd door een hechtenis van 4 dagen.

Ik zal mij over deze zaak zelve geen oordeel aanmatigen; mijn doel was alleen hier met een voorbeeld aan te toonen, hoe de wet van 1871 oorzaak is, dat in 1898 door een consulair ambtenaar als unicus judex een onaantastbaar vonnis is geveld wegens overtreding van een reglement, door hemzelf uitgevaardigd; in welk geding hij zelf de functiën waarnam openbaar ministerie 1).

van het

Dit zijn alzoo de Colleges, die in burgerlijke Zaken, de rechtsmacht door Turkije aan Nederland overgelaten, uitoefenen: de consul alleen, de consulaire rechtbank, het Hof van Appel te Konstantinopel, de Hooge Raad, en mogelijk in sommige gevallen het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch-Indië.

De wet, die de consulaire rechters moeten toepassen is de Nederlandsche wet. Dit wordt vooropgesteld in Art. 21 C. W.; doch daarnevens zien wij ook aan het gebruik een plaats ingeruimd. Terwijl in het oorspronkelijke ontwerp stond: „volgens de regelen van het Nederlandsch Burgerlijk Recht", zijn deze drie woorden er uitgelaten op een aanmerking van het eindverslag der tweede kamer, dat zij verwarring zouden kunnen veroorzaken. De woorden: of ter plaatse der handeling zijn ingevoegd tijdens de beraadslaging in de tweede kamer op initiatief van den heer VAN DER DOES DE WILLEBOIS.

Het ware te wenschen, dat dit artikel eene plaats vond onder de algemeene bepalingen, evengoed als Art. 22 aldaar behoorde. Zooals de zaken nu staan komen wij in verlegenheid bij de consulaire vonnissen ingevolge Art. 6, vooral na de wijziging van 1875, waarover hieronder meer. Art. 21 en 22 zeggen nu alleen van

1) In dit geval geschiedde het vaststellen van het reglement door een voorganger, de vervolging wegens overtreding daarvan door een opvolger. Juridisch moet dit echter geacht worden door denzelfden persoon te zijn geschied.

de vonnissen ingevolge Art. 1 C. W., dat zij moeten gewezen worden volgens Nederlandsch Recht'). Het is uitdrukkelijk in het licht gesteld, dat onder burgerlijke geschillen hier mede zijn begrepen commerciëele geschillen en commerciëel recht; dit artikel is gevolgd naar § 10 der Pruisische wet van 1865 2).

De eerste vraag die rijst, is: welke plaats krijgt hier het gebruik? naast, boven of onder de Nederlandsche wet? Het duidelijkste zal zijn deze kwestie met een voorbeeld op te helderen, ontleend aan de consulaire verslagen 3):

„Dans le courant de l'année 1864, un seul navire Néerlandais „venant d'Anvers est arrivé a Smyrne ayant fait avarie. A la „suite d'une tempête, à peine sortie d'Anvers, une voie d'eau ,s'est déclarée à bord, et ce navire a dû entrer à Flessingue "pour s'y faire réparer. Les avaries ont été réglées à Smyrne ,sous la révision du Tribunal Consulaire Néerlandais. L'avarie "grosse s'est élevée à 8.073/1000 pct. L'usage assez général au „Levant, tant chez les nationalités étrangères que d'après le Code Turc, établit la répartition d'avarie générale en faisant ,contribuer le navire pour la moitié de sa valeur, et le frêt „également pour la moitié. Cette disposition n'est pas tout à „fait conforme à celle de l'article 727 de notre code de com„merce ). Le Tribunal Consulaire Néerlandais avait adopté pour

"

1) Art. 21 der wet van '71 luidt:

Burgerlijke geschillen, aan de kennisneming der consulaire rechters onderworpen, worden beslist volgens het Nederlandsch burgerlijk recht. In handelszaken komen ook behoorlijk bewezen handelsgebruiken, buiten het ressort van het consulaat of ter plaatse der handeling van kracht, in aanmerking.

2) Zoo blijkt uit de memorie van beantwoording, dat, als tot het Nederlandsch Burgerlijk Recht behoorende, ook te beschouwen is de wet houdende algemeene bepalingen (15 Mei 1829. S. 28.)

(Bijblad 1869-70. Bijlagen p. 18365 ad. art. 21.)

3) C. V. 1865. p. 264.

4) Art. 727. W. v. K.

De gemeene avarijen worden gedragen:

Door de waarde van het schip in den staat waarin hetzelve aangekomen is, met bijvoeging van hetgeen bij vergoeding van gemeene averij wordt verstrekt;

Door de vracht onder aftrek van de gagiën en het onderhoud van het scheepsvolk, en

Door de waarde van de goederen, welke zich ten tijde van het voorvallen der

[ocr errors]

„système, d'adopter dans les règlements d'avarie à ordonner pour des navires néerlandais, venant de ports étrangers et ,conséquemment chargés de marchandises étrangères, la réparti„tion usuelle au Levant, comme conforme à l'équité, et pour les navires venant des Pays-Bas, les dispositions de notre code. "Jusqu'ici on avait toujours trouvé cette manière juste et équitable. Dans le cas mentionné, les marchandises étaient assurées pour la plupart à Anvers; les assureurs ont remboursé la quote „part d'avarie, et ont fait pour la première fois l'observation ,que la répartition aurait dû être faite dans le sens des disposi„tions du code néerlandais. Cette observation sera soumise au Tribunal à la première occasion."

[ocr errors]

De assuradeuren beweerden dus, dat de avarij-grosse-regeling had behooren opgemaakt te worden volgens Nederlandsch handelsrecht; zij was daarentegen opgemaakt volgens Levantsch gebruik. Hoe zal de consulaire rechtbank nu oordeelen, wanneer de vraag haar voorgelegd wordt, nu de wet van 1871 in werking is getreden?) Zal zij de Nederlandsche wet hooger achten dan het gebruik of omgekeerd? Mr. PAULUS in zijn boek over „Consulair Recht" 2) zegt, dat tegenwoordig bij de averij-grosse-regeling geldt het recht van de plaats, waar de uitspraak valt. Daar blijkt dus het gebruik, als een jonge koekoeksvogel in een vreemd nest, de plaats, waarvan het aanvankelijk slechts een gering gedeelte innam, dra geheel voor zich te eischen 3).

schade aan boord, of in de lichters of booten hebben bevonden, of welke, vóór de ramp uit nood zijn geworpen en vergoed geworden, of wel tot dekking van averijkosten hebben moeten worden verkocht.

Gemunt geld draagt in de gemeene avarij naar den koers der plaats waar de reis eindigt.

1) Art. 636. Wetboek van koophandel van 1830 droeg de homologatie op aan de consuls. Alinea 4 van Art. 727 W. v. K. aan het bevoegd gezag. Ofschoon in Art. 44 en 45 C. W. niets omtrent dit onderwerp te vinden is, geloof ik, dat men kan aannemen, dat de consulaire rechtbank het eenige bevoegde gezag is met een beroep op Art. 321. W. v. Rechtsvordering.

2) pag. 81.

3) Deze opvatting heeft zijne niet te ontkennen bezwaren en wordt bestreden door Mr. J. H. VAN ROYEN, in zijn Proefschrift: Consulaire Jurisdictie in Japan, p. 75, alwaar hij zegt: „Het is natuurlijk, dat de sanctie, die door Art. 21 aan het

« PreviousContinue »