Page images
PDF
EPUB

en slechts op zeer enkele punten gewijzigd, zijn beide ontwerpen door de Conferentie goedgekeurd en vormen Hoofdstuk IV en V van den „Acte Général."

De voorrede van het ontwerp-scheepvaartakte voor den Congo, in den „Acte Général" opgenomen onder de algemeene inleiding, maakte eene uitzondering op den onverdeelden bijval, waarin zich de arbeid der Commissie mocht verheugen; herhaaldelijk veranderd werd zij eerst na langdurige beraadslagingen vastgesteld. In deze spiegelt zich de verhouding af, welke de mogendheden aannemen tegenover de moderne richting, die zich in het Volkenrecht openbaart en als zoodanig verdienen zij onze bijzondere opmerkzaamheid.

Sinds de tijden van Hugo de Groot geldt in het Volkenrecht het beginsel, dat iedere souvereine gemeenschap al die handelingen mag verrichten, waardoor het recht van andere souvereine gemeenschappen niet geschonden. wordt; zoolang zij dat recht niet schendt, heeft zij zelve het recht, zegge het recht, uitsluitend en alleen haar eigenbelang te behartigen, zonder dat zij zich in het minst behoeft te bekommeren over het nadeel, dat elders dientengevolge geleden wordt; iedere staat is zich zelf slechts tot doel en erkent geene belangen hooger dan de zijne. In zake de riviervaart openbaarde zich deze leer in de vroeger algemeen geldende uitsluiting van vreemde schippers van het gebruik der stroomen, welke den staat doorsneden, onverschillig of deze al dan niet hunnen oorsprong elders hadden; hetzij zij nationale, hetzij zij internationale rivieren waren, de mogendheid, welker territoor zij besproeiden, had het uitsluitend eigendomsrecht over die wateren en liet alleen eigen burgers daarop toe. Het toenemend verkeer doet de volkeren echter steeds dichter bij elkaar komen, slijt de eigenaardigheden der verschillende natiën gaandeweg af en bereidt in eene verre toekomst de samensmelting voor van alle die groepen tot ééne enkele beschaafde mogendheid. Naarmate die beweging in kracht wint, nemen wij een streven

naar wijziging waar in het leidende beginsel van het Volkenrecht. Niet het eigenbelang van den staat mag de uitsluitende richtsnoer meer wezen van zijn doen en laten, maar hij moet ook de algemeene behoeften der menschheid niet uit het oog verliezen; van vreemden moeten de staten vrienden worden, die elkaar helpen en bijstaan; hunne plicht is niet meer alleen de eerbiediging van een andermans recht, maar ook de behartiging van algemeene belangen. Hoewel het er nog verre van af is, dat deze nieuwe theorie de oudere reeds heeft verdrongen, zoo zijn de sporen van hare opkomst toch onmiskenbaar en blijkt zij uit meerdere internationale regelingen, op allerlei gebied in den laatsten tijd tot stand gekomen, regelingen, waarbij een staat zich vaak belangrijke opofferingen getroostte ter wille van het algemeen nut. Dergelijke tractaten zijn niets dan een modus vivendi der beide theorieën, een bloote overgangstoestand. Van een streng juridisch standpunt vrijwillig aangegaan, eerbiedigen zij in schijn het absolute souvereiniteitsrecht van den staat, die aldus geheel uit vrije beweging allerlei verplichtingen aanvaardt; feitelijk kunnen de staten er zich niet aan onttrekken zonder zich los te rukken uit het beschaafde volkerenverband en moeten zij zich onderwerpen aan de eischen, die de menschheid hun stelt. De strijd tusschen die beide beginselen in al zijne wisselvalligheid laat zich vooral goed nagaan met betrekking op de vrije riviervaart.

Het besluit van de Nationale Conventie van 16 Nov. 1792, de vrije vaart verkondigende op de internationale rivieren ten behoeve van de bewoners der oeverstaten onderling, was de eerste inbreuk, die gemaakt werd op het uitsluitend eigendomsrecht, dat iedere staat krachtens zijne souvereiniteit meende te bezitten op dat gedeelte der rivier, hetwelk door zijn grondgebied liep. De internationale stroom was eene gemeenschappelijke bezitting; de staat moest derhalve niet alleen op zijne eigene belangen, maar ook op die der medebezitters acht geven

en aan deze het gebruik van dien stroom toestaan. De Conventie van Parijs (1804) gaat een stap verder; het geheele beheer van de internationale rivier wordt aan iederen staat op zichzelven ontnomen en aan eene onafhankelijke macht, door de oeverstaten gezamenlijk benoemd, overgedragen. Het is niet genoeg, dat de oeverstaat de belangen van alle medeeigenaars van den stroom behartigt; deze treden zelve collectief op zijn territoor handelend op.

Het Parijsche tractaat van 1814 was eene nieuwe uiting der moderne beginselen: „de internationale rivier zou toegankelijk zijn voor een ieder, zonder onderscheid of hij bewoner was van een oeverstaat of niet." Was de beperking der uitsluitende macht in 1792 verdedigd geworden met een beroep op het gemeenschappelijk bezit van den stroom en het daaruit voortvloeiende recht om gemeenschappelijk alle voordeelen te genieten aan het gebruik van dien stroom verbonden, de bepaling van 1814 werd vastgesteld „pour faciliter les communications entre les peuples et les rendre toujours moins étrangers les uns aux autres," 1) ter wille van het wereldverkeer. Zonder eenige reciprociteit, zonder eenige compensatie moest de staat vreemdelingen op zijn gebied toelaten in het algemeen belang.

Na deze overwinningen brak een tijdperk aan van reactie. Het Congres van Weenen en de reglementen op de vaart, later door de oeverstaten ontworpen, wisten, zooals wij boven hebben gezien, op allerlei wijze het vrijzinnige beginsel van 1814 te besnoeien en vaak geheel op te heffen; ook kwam het beheer over de rivier aan iederen oeverstaat op zichzelven terug. Eerst in 1856 wordt bij het verdrag van Parijs den weg vervolgd, in het begin onzer eeuw ingeslagen; niet alleen wordt het beginsel der vrije vaart op den internationalen stroom ten behoeve van een iegelijk gehand

1) Cnf. Art. 5 van het Tractaat van Parijs. 1814.

haafd, maar het beheer over dezen, tot nog toe aan de oeverstaten of afzonderlijk of collectief opgedragen, wordt, al zij het dan ook voor een deel, toevertrouwd aan eene internationale commissie, door de groote mogendheden van Europa, als vertegenwoordigers van het algemeen belang optredende, benoemd en geheel onafhankelijk van de territoriale overheid.

[ocr errors]
[ocr errors]

De ontwikkelingsphasen der vrije riviervaart zijn derhalve, de openstelling der internationale rivieren voor de oeverstaten 1792, de overdracht van het beheer over deze aan die staten gezamenlijk · 1804 de openstelling er van voor de schepen van alle natiën 1814 -, de opdracht van het beheer over haar aan alle natiën, vertegenwoordigd door eene Europeesche Commissie - 1856.

[ocr errors]
[ocr errors]

Had de staat zich tot nog toe slechts besnoeingen moeten laten welgevallen ten opzichte van zijn onbeperkt gezag over internationale rivieren, het Duitsche ontwerp-scheepvaart-akte scheen in zijne inleiding de stelling te zijn toegedaan, dat ook de zuiver nationale rivieren aan die onbeperkte heerschappij moesten worden onttrokken. „Le Congrès de Vienne", zegt die inleiding, „ayant établi certains principes généraux relatifs au régime de la navigation sur les cours d'eau, dont le libre usage est d'un intérêt international, et ces principes ayant... passé dans le domaine du droit public, les Puissances. . . ont résolu d'appliquer les mêmes principes au Congo, [Niger]". Reeds het feit derhalve, dat het gebruik van den een of anderen stroom van belang was voor meerdere natiën, was een afdoend motief om dien stroom open te stellen voor allen, zonder dat het verschil maakte of hij aan een of aan meer souvereinen toebehoorde. Het onderscheid, dat gemaakt wordt tusschen nationale en internationale rivieren, is inderdaad moeilijk vol te houden. Waarom zou één staat meer rechten uitoefenen op eene rivier, die zijne grenzen niet overschrijdt, dan de oeverstaten gezamenlijk op den gemeenschappelijken stroom? Bovengenoemd verschil was te verdedigen vóór

het jaar 1814, zoolang de vrije riviervaart alleen bestond ten behoeve van de oeverstaten; waar nu geene oeverstaten waren, werd de onbeperkte heerschappij van den enkelen staat, door wiens gebied de rivier liep, ook niet beperkt; sinds dat jaar evenwel steunt het beginsel der vrije vaart niet meer op het feit, dat een stroom het gebied van meerdere staten besproeit, maar op het belang, dat alle natiën bij die vrije vaart hebben en alsdan is er geene reden, waarom dat belang zich wel zou mogen doen gelden tegenover twee of meer staten, maar niet tegenover eene enkele mogendheid.

Hoewel de gedachte, die aan de inleiding ten grondslag lag, hare toepassing heeft gevonden in Art. 15 van het tractaat, zoo heeft de Conferentie zich toch niet kunnen vereenigen met de stelling, zooals deze, als ware zij een deel van het geldende Volkenrecht, in het Duitsche voorstel was geformuleerd. Rusland, Oostenrijk, Engeland, Amerika sprongen allen in de bres voor de ongeschondene handhaving der staats-souvereiniteit en wilden in de vrije riviervaart niet zien de toepassing van beginselen, eens en voor goed in naam van hoogere belangen dan de hunne tot een integreerend deel van het Volkenrecht geworden, waaraan zij zich niet meer mochten onttrekken, maar niets meer dan eene concessie, telkens met het oog op de bijzondere omstandigheden, waarin de een of andere stroom verkeerde, krachtens hunnen souvereinen wil verleend.

Overeenkomstig den wensch van Engeland bood de Commissie twee »projets d'Acte de Navigation" aan, een voor den Congo en een voor den Niger. Sir Edward Malet weigerde toch hardnekkig beide stroomen over een kam te scheeren: wegens geographische en politieke omstandigheden was voor den Congo een ander régime noodig dan voor den Niger; van eene internationale contrôle op de laatste rivier wilde Engeland niets weten, terwijl het deze voor eerstgenoemden stroom zeer gewenscht achtte. Met andere woorden laat zich deze

« PreviousContinue »