Page images
PDF
EPUB
[blocks in formation]

now. 1-27-31 94372

DE VORMING DER HEERSCHAPPIJEN

ОР НЕТ

GRONDGEBIED IN LIMBURG OF DIE ZICH DAAROVER HEBBEN UITGESTREKT,

VAN DE ROMEINSCHE OVERHEERSCHING TOT 1814-1817 (ONTSTAAN DER PROV. LIMBURG)

DOOR

MR. J. J. DE WIT, RECHTER IN DE ARROND. RECHTBANK, TE MAASTRICHT

EN

A. J. A. FLAMENT, RIJKSARCHIVARIS IN LIMBURG.

Een woord vooraf,

Op het gemis van eene geschiedenis der heerschappijen op het grondgebied van Limburg of die zich daarover hebben uitgestrekt is meer dan eens gewezen, ook door juristen in dit gewest. Hoe het tegenwoordig grondgebied dezer provincie, om het eens in gewone termen uit te drukken, als een lappendeken heeft uitgemaakt, of, om juister te zijn, hoe in 1814-'17 uit tal van lappen van den meest heterogenen aard eene provincie is gevormd, die men Limburg heeft genoemd (welk Limburg men zich voorts als de bakermat der Limburgsche kaas voorstelt) is aan weinigen bekend, noch ook hoe die naam juist niet uitdrukt wat hij moest aanduiden en dat het dus geen naam is door de geschiedenis gevormd. De bijgaande kaart geeft eene juiste aanschouwelijke voorstelling van het bont geheel.

Wat betreft het tijdperk vóór het Fransch bestuur op het eind der 18e eeuw, beweegt zich deze bijdrage noodzakelijker wijze, voor die Rijksheerlijkheden welke slechts uit een of eenige ge

meenten bestonden, en het oorspronkelijk gebied der proosdij Meerssen, van de kapittels van Odilienberg en Susteren en van het Maastrichtsch kapittel van St. Servaas te Weert, Nederweert en Echt, op het terrein dat de schrijvers der Gemeentewapens in Limburg (dl. XXXV van dit tijdschrift) hebben betreden en is daarvan gebruik gemaakt. Wat de Rijksheerlijkheden betreft zijn echter Thorn en Sittard uitvoeriger behandeld, met gebruikmaking ook van andere bronnen.

Voor het tijdperk 1814-1817 is dit werk eene juistere en vollederig behandeling van wat daarover in dl. XXXIX dezer Publications is gezegd.

Deze geschiedenis bevat ook den tekst van de meeste tractaten het Limburgsch grondgebied betreffend, waarvoor anders tal van boeken, die men overal niet vindt, moesten geraadpleegd worden, zoodat men kan zeggen, dat zij ook nog een bijdrage tot de diplomatieke geschiedenis van Limburg vormt, waar men veel bijeen vindt, wat op vele plaatsen is verspreid.

Om niet te veel verwijzingen aan den voet der bladzijden op te hoopen, zijn op eenige plaatsen de bronnen in den tekst tusschen haakjes aangehaald. In een werk als dit is de verwijzing naar de bronnen eene conditio sine qua non. Volledigheid te bereiken is ook hier eene onmogelijkheid. Om de geschiedenis zelve niet te onderbreken hebben wij den tekst der tractaten met kleine letters laten drukken en om deze aanstonds te kunnen onderscheiden ook een weinig meer van den rand der bladzijde verwijderd.

Aangename „lectuur" te leveren kon niet beoogd worden, maar waar zooveel verkeerde en onjuiste voorstellingen over de geschiedenis van Limburg en zijn samenstelling worden aangetroffen en daarvan zoo weinig bekend is, en waar ook uit practisch oogpunt bijv. bij processen, bij rechtsquesties over het al of niet invoeren van wetten en besluiten in Limburg, het noodzakelijk is van het verleden meer te kennen, meenden wij, dat er reden was dit werk in druk uit te geven.

Tantae molis erat (hanc Mosae) condere gentem.

GALLIERS, GERMANEN EN ROMEINSCHE OVERHEERSCHING.

Om goed te begrijpen hoe uit zoo zeer verschillende staatjes, door de Franschen op het eind der XVIIIe eeuw onder het bestuur van twee departementen gebracht, onze provincie in 1814 is ontstaan, moet men tot den oorsprong dier verschillende landen, onder het opzicht van hunnen oudsten regeeringsvorm. opklimmen.

Op dit grondgebied zijn altijd de grenzen geweest van verschillende volkeren, reeds in de Romeinsche tijden. Wij lezen. toch bij Julius Caesar, dat de Belgen bestonden uit een vermenging van Galliërs en Germanen, waarin de Germanen de overhand hadden: Plerosque Belgas esse ortos ab Germanis. (1) Ten tijde van Caesar was Belgie in drie volkstammen verdeeld. Belgen, Aquitaniërs en de eigenlijke Galliërs. Deze laatste zijn de oudst bekende bewoners ook van ons gewest en Celten of Gallen hebben het over de geheele lengte van Cadier tot Sevenum bewoond en zij hebben op tal van plaatsen sporen van hun verblijf achtergelaten. Gallische zoogenaamde bronzen bijtels, eigenlijk werptuigen, die aan een touw werden geslingerd, de vreeselijke kateia bij Verg. Aen. VII, 741, vermeld, zijn gevonden, te Berg-en-Terblijt, Odiliënberg, Posterholt, Helden, Heythuizen, Buggenum, Horne, Cadier en Keer. Vooral te Montfort is de bronsperiode zeer gekenmerkt, evenals die van den gepolijsten steen, terwijl te Berg nog armbanden en spiraalvormige „fibulae”, sikkels en een mes werden gevonden, verder nog een lanspunt en andere voorwerpen en te Sevenum een tweesnijdenden dolk, te Beegden een Gallische medaille (munt?) (2) Evenals het overige Gallië bracht Caesar ook België onder 't Rom. Bestuur. 58-51 v. Chr.

(1) CAESAR, De Bello Gallico lib. II, Cap. IV. Maar wat daarop bij Caesar volgt schijnt daarmede in tegenspraak, nl. Gallosque qui ea loca incolerent expulisse. Hieruit zou men opmaken dat er geen Galliërs meer over zijn gebleven.

(2) Publ.... de Limb. t. XVIII, p. 14, 22, 24, 210.

« PreviousContinue »