Page images
PDF
EPUB
[blocks in formation]

TWEEDE AFDEELING.

NEDERLANDSCH INDIE

BEZITTING VAN DEN STAAT.

1800-1872.

EERSTE TIJDPERK.

VAL VAN HET NEDERLANDSCH GEZAG.

JAREN VAN OVERGANG

1800-1816.

HOOFDSTUK I.

DE NEDERLANDSCHE BEZITTINGEN NA HAAR OVERGANG AAN DEN STAAT, TOT AAN HET BESTUUR VAN DEN GOEVERNEUR-GENERAAL DAENDELS. REGELING VAN HANDEL EN BESTUUR. 1800 1808.

Op het tijdstip dat de bezittingen van de vroegere Oost-Indische Kompagnie aan den Staat overgingen, waren zij voor een groot deel in handen van de Engelschen, daar alleen Java en de posten te Palembang, te Bandjermasin, te Makassar en op Timor, benevens Ternate, nog door de Nederlanders bezet waren; het laatste werd evenwel binnen zeer korten tijd door de Engelschen genomen.

Het eiland Java was verdeeld in het gebied van den Staat en de Rijken van Bantam, Soerakarta en Djokjokarta, welke beide laatsten ook te zamen de Vorstenlanden werden genoemd. Het eerste omvatte: a. Batavia, de Bataviasche Ommelanden en de Jakatrasche Bovenlanden, welke laatste naam toenmaals aan de tegenwoordige westelijke Preanger-regentschappen en de residentie Krawang werd gegeven; deze landen stonden rechtstreeks onder den Goeverneur-Generaal; b. Tjeribon met de regentschappen Limbangan en Soekapoera, waarover een resident was gesteld; c. het Goevernement van Java's Noord-oostkust, waaronder alle regentschappen langs de Noordkust van Tagal tot Banjoewangi werden begrepen, en dat bestuurd werd door een' Goeverneur, die te Samarang resideerde en bovendien onmiddellijk gezag uitoefende over dit en de omliggende regentschappen Kendal, Kaliwoengoe en Demak; onder hem stonden ook de residenten te Tagal, Pekalongan, waartoe ook behoorde het land Oeloedjami (dat aan een Chinees was verhuurd), Japara, Joana en Rembang. Over de geheele kuststreek van Sidajoe tot Banjoewangi, waartoe mede de eilanden Madoera en Bawéan werden gerekend, was een gezaghebber te Soerabaja aangesteld, onder wien een resident te Gresik en militaire bevelhebbers te Pasoeroean en Banjoewangi nog macht uitoefenden. De landschappen Panaroekan en Besoeki waren verhuurd aan den Chinees

Han-Tjanpit voor 6088 Rs. en 35000 rijst 's jaars, terwijl Malang om niet aan den Regent van Bangil was afgestaan; deze landschappen toch waren, ten gevolge van de oorlogen in het laatst der vorige eeuw, bijna geheel ontvolkt en verwoest en hadden daardoor, niettegenstaande hunne vruchtbaarheid, weinig waarde.

Batavia was steeds de hoofdzetel van het Nederlandsch gezag en de plaats waar de produkten werden aangebracht en ook verkocht, vermits de gestremde gemeenschap met Nederland den afvoer derwaarts belemmerde en men ook geen gelden van daar ontving. In dit tijdvak kwam de koffij meer en als een der meest gewilde produkten op den voorgrond, zoodat deze kultuur ook in Oost-Java sterk werd aangemoedigd en van Overstraten als Goeverneur van Java's Noord-oostkust zich daarvoor veel moeite had gegeven. In West-Java waren mede pogingen aangewend die nog hooger op te voeren, door iedere familie een grooter aantal boomen te doen aanplanten; doch de uitslag had niet aan de verwachting beantwoord, daar de produktie niet in evenredigheid was toegenomen. Na de koffij waren de peper en suiker de belangrijkste artikelen van uitvoer, doch het laatste was in die dagen zoo weinig gezocht, dat men, om den voorraad op te ruimen, genoodzaakt was tot dwangmiddelen de toevlucht te nemen.

Gedurende de tweede helft der 18de eeuw was in de Ommelanden van Batavia, groote verandering gekomen, dewijl uitgestrekte terreinen met de daarop gevestigde bewoners aan Europeanen en Chinezen in eigendom waren afgestaan en dien ten gevolge vele woeste gronden in kultuur waren gebracht. Wel werd er bijna niets dan rijst op geteeld, omdat het winnen van andere produkten door het monopoliestelsel te zeer werd belemmerd, doch het land had een geheel ander voorkomen gekregen en er werd zelfs rijst van daar te Batavia ter markt gebracht. Evenwel liet de toestand der bevolking, door gemis aan goede politie en vaste verordeningen, veel te wenschen over, daar het bestuur over die streken meestal door Europesche opzichters, mandadoors geheeten, werd gevoerd, die zich niet zelden aan knevelarijen schuldig maakten.

De suikermolens in den omtrek van Batavia kwijnden door de moeijelijkheid om hun produkt te plaatsen, niettegenstaande men getracht had de fabrikanten door mildere bepalingen en voorschotten te gemoet te komen.

« PreviousContinue »