Page images
PDF
EPUB

WETBOEK VAN HET STRAFREGT.

(CODE PÉNAL.) a)

DISPOSITIONS PRÉLIMINAIRES.

ARTICLE PREMIER.

L'infraction que les lois punissent de peines de police est une contravention.

L'infraction que les lois punissent de peines correctionnelles, est un délit. L'infraction que les lois punissent d'une peine afflictive ou infamante, est

un crime.

2. Toute tentative de crime qui aura été manifestée par des actes extérieurs et suivie d'un commencement d'exécution, si elle n'a été suspendue ou n'a manqué son effet que par des circonstances fortuites ou indépendantes de la volonté de l'auteur, est considérée comme le crime même.

VOORLOOPIGE BEPALINGEN.

ARTIKEL 1.

De overtreding, naar de wetten strafbaar met policiestraffen, is eene eenvoudige overtreding (of een vergrijp). (Sr. 464 v.; Sv. 252 v., 332.)

De overtreding, naar de wetten strafbaar met boetstraffen, is een wanbedrijf. (Sr. 9; Sv. 222 v., 315 v.)

De overtreding, naar de wetten strafbaar met lijfstraffen of met eerloosheid b), is een misdaad. (Sr. 6, 7, 8; Sv. 170 v., 315 v.)

2. Alle door uiterlijk bedrijf gebleken en tevens tot eenig begin van uitvoering overgeslagen poging tot misdaad, niet dan door toevallige en c) van des daders wil onafhankelijke omstandigheden weêrhouden zijnde of haar uitwerking gemist hebbende, wordt voor de misdaad zelve gehouden. (Sr. 86 v., 91, 102.) d) Art. 10 der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102). Poging tot misdaad wordt gestraft met de straf volgende op die, welke bij de wet tegen de misdaad zelve is bedreigd.

De poging wordt gestraft, indien:

tegen de misdaad zelve deportatie is bedreigd, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren;

tegen de misdaad zelve tuchthuisstraf (réclusion) of verbanning is bedreigd, met eene correctionele gevangenisstraf van één tot vijf jaren. De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op bijkomende straffen naast de hoofdstraf in het Strafwetboek bedreigd.

a) De hier gevolgde tekst is die der officieele uitgave: Paris 1810. De meest belangrijke varianten en fouten der Amsterdamsche van 1811 zijn tusschen [] aangewezen.

b) Lees: strafbaar met eene lijf- of onteerende straf.

c) Lees: of.

d) Art. 88 Code Pénal. Il y a attentat dès qu'un acte est commis commencé pour parvenir à l'exécution de ces crimes, quoiqu'ils n'aient pas été consommés,

Deze straffen worden gelijkelijk op de poging als op de daad zelve toegepast. Art. 20, lid b, derzelfde Wet. Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van artt..... 10.... dezer wet.

Fenig art. der Wet van 25 December 1860 (Stb. n°. 102). Art. 10 der Wet van 29 Junij 1854 (Stb. n°. 102) wordt aangevuld met de volgende bepaling:

Poging tot misdaad wordt gestraft, indien tegen de misdaad zelve tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren bedreigd is, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren.

Art. 6 der Wet van 17 September 1870 (Stb. n°. 162). De poging der misdaden, waartegen in art. 3 [dezer wet] levenslange tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren is bedreigd, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.

Art. 16 der Wet van 14 November 1879 (Stb. n°. 191), tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande. Behalve in de bijzondere gevallen, waarin de poging tot een militair misdrijf bij het Crimineel Wetboek strafbaar is gesteld, is deze alleen strafbaar, wanneer tegen het voltooid misdrijf de doodstraf met eerloosverklaring of de tuchthuisstraf is bedreigd.

In dit geval wordt de poging gestraft met eene tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren.

Voor de algemeene vereischten van strafbaarheid der poging gelden de voorschriften van het gemeene regt, voor zoover daarvan bij het militair regt niet uitdrukkelijk is afgeweken.

Art. 17 der Wet van 14 November 1879 (Stb. n'. 193), tot wijziging van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water. Gelijkluidend met het vorige.

3. Les tentatives de délits ne sont considérées comme délits, que dans les cas déterminés par une disposition spéciale de la loi.

a) Art. 179 Code Pénal. Quiconque aura contraint on tenté de contraindre par voies de fait ou menaces, corrompu ou tenté de corrompre par promesses, offres, dons ou présents, un fonctionnaire, agent ou préposé, de la qualité exprimée en l'article 177, pour obtenir, soit une opinion favorable, soit des procès-verbaux, états, certificats ou estimations contraires à la vérité, soit des places, emplois, adjudications, entreprises ou autres bénéfices quelconques, soit enfin tout autre acte du ministère du fonctionnaire, agent ou préposé, sera puni des mêmes peines que le fonctionnaire, agent ou préposé corrompu.

Toutefois, si les tentatives de contrainte ou corruption n'ont eu aucun effet, les auteurs de ces tentatives seront simplement punis d'un emprisonnement de trois mois au moins, et de six mois au plus, et d'une amende de 100 à 300 francs.

Art. 241. Si l'évasion a eu lieu ou a été tentée avec violence on bris de prison, les peines contre ceux qui l'auront favorisée en fournissant des instruments propres à l'opérer, seront, au cas que l'évadé fût de la qualité exprimée en l'art. 238, trois mois à deux ans d'emprisonnement;

Au cas de l'article 239, deux à cinq ans d'em prisonnement; et au cas de l'article 240, la réclusion.

Art. 245. A l'égard des détenus qui se seront évadés ou qui auront tenté de s'évader par bris de

3. De pogingen tot wanbedrijf worden niet voor wanbedrijven gehouden, dan in de gevallen, waar de wet dit uitdrukkelijk bepaalt. (Sr. 179, 241, 245, 401, 405; Stb. 1872 no. 24, a. 1.) a)

prison ou par violence; ils seront, pour ce seul fait, punis de six mois à un an d'emprisonnement, et subiront cette peine immédiatement après l'expiration de celle qu'ils auront encourue pour le crime ou délit à raison duquel ils étaient détenus, oa immédiatement après l'arrêt ou jugement qui les aura acquittés ou renvoyés absous dudit crime ou délit; le tout sans préjudice de plus fortes peines qu'ils auraient pu encourir pour d'autres crimes qu'ils auraient commis dans leurs violences.

Art. 401. Les autres vols non spécifiés dans la présente section, les larcins et filouteries, ainsi que les tentatives de ces mêmes délits, seront punis d'un emprisonnement d'un an au moins, et de cinq ans au plus, et pourront même l'être d'une amende qui sera de seize francs au moins, et de cinq cent francs au plus.

Les coupables pourront encore être interdits des droits mentionnés en l'article 42 du présent Code, pendant cinq ans au moins, et dix ans au plus, à compter du jour où ils auront subi leur peine.

Ils pourront aussi être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police pendant le même nombre d'années.

Art. 405. Quiconque, soit en faisant usage de faux noms ou de fausses qualités, soit en employant des manoeuvres frauduleuses pour persuader l'exis.

Art. 17 der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102). De poging tot de misdaden (crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is evenals de volbragte daad strafbaar.

De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in deze wet en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd. Indien er op de poging in dat Wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast.

Art. 18, laatste lid, derzelfde Wel. De poging tot de in dit artikel opgenomene diefstallen blijft evenals de daad strafbaar, behoudens de slotbepaling van het voorgaand artikel. a)

Art. 20 derzelfde Wet. Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van artt..... 17.... dezer wet.

Art. 6, lid a, der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 103). De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet.

4. Nulle contravention, nul délit, nul crime, ne peuvent être punis de peines qui n'étaient pas prononcées par la loi avant qu'ils fussent commis.

5. Les dispositions du présent Code ne s'appliquent pas aux contraventions, délits et crimes militaires.

tence de fausses entreprises, d'un pouvoir ou d'un crédit imaginaire, ou pour faire naître l'espérance ou la crainte d'un succès, d'un accident ou de tout autre évènement chimérique, se sera fait remettre on délivrer des fonds, des meubles ou des obligations, dispositions, billets, promesses, quittances ou décharges, et aura, par un de ces moyens, escroqué oa tenté d'escroquer la totalité ou partie de la fortune d'autrui, sera puni d'un emprisonnement d'un an au moins et de cinq ans au plus, et d'une amende de 50 francs au moins et de 3000 francs au plus.

Le coupable pourra être, en outre, à compter du jour où il aura subi sa peine, interdit, pendant cinq ans au moins et dix ans au plus, des droits mentionnés en l'article 42 du présent Code: le tout sauf les peines plus graves, s'il y a crime de faux.

Art. 1 der Wet van 12 April 1872 (Stb. n°. 24), tot vervanging van de artt. 414, 415 en 416 van het Wetb. v. Strafr. door andere bepalingen. Al wie inbreuk heeft gemaakt of gepoogd heeft inbreuk te maken op eens anders vrijheid in de uitoefening van zijn arbeid of nijverheid, wordt gestraft: "

met gevangenisstraf van ééne maand tot twee jaren en geldboete van vijf en twintig tot vijf honderd

4. Geenerlei vergrijp, geenerlei wanbedrijf, geenerlei misdaad, mag gestraft worden met straffen, die, eer de overtreding begaan werd, door de wet niet aangekondigd waren. (0.52; A. 4; Sv. 1; Črim. Wetb. v. h. Krijgsv. te lande, a. 17; Stb. 1854 n°. 102, a. 25a; Stb. 1854 n°. 103, a. 7b; Stb. 1864 n°. 29, a. 10b; Stb. 1870 no. 162, a. 8.) b)

5. De bepalingen van dit Wetboek zijn niet toepasselijk op de overtredingen, wanbedrijven en misdaden, die het krijgswezen betreffen. (Stb. 1814 n°. 85; Stb. 1815 n°. 26; Stb. 1854 n°. 96; Stb. 1861 n°. 72; Stb. 1870 no. 162, a. 2. 7; Stb. 1879 no. 191, a. 1a en b, 3, 16, 17. 18; Stb. 1879 no. 193, a. 1a en b, 3, 17, 18, 19.) gulden, te zamen of afzonderlijk, indien dit geschied is door geweld, door wegneming, beschadiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of gereedschap, door bedreigingen met eenig strafbaar feit of door bedriegelijke handelingen;

met gevangenisstraf van zes dagen tot drie maanden en geldboete van acht tot twee honderd gulden, te zamen of afzonderlijk, indien dit geschied is door beleediging of door deelneming aan zamenscholingen;

alles voor zoover bij eenige wet tegen de feiten, bij de twee vorige zinsneden bedoeld, geene zwaardere straffen zijn bedreigd. Men heeft verzuimd hier de 2de alinea van art. 17 der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102) toepasselijk te verklaren.

[ocr errors]

a) Lees: behoudens het tweede lid van het voorgaande artikel (hetwelk in het ontwerp de slotbepaling was).

b) Art. 17 v h. Crim. Wetb. v. h. krijgsvolk te Lande. Indien er eenige misdaden mogten voorkomen, welke bij dit wetboek niet zijn omschreven, zal men zich in het straffen en beoordeelen van dezelve zooveel doenlijk moeten schikken naar de artikelen van dat wetboek, die met de voorgekomene misdrijven, ten aanzien van het misdadige, de meeste overeenkomst hebben.

EERSTE BOEK.

LIVRE PREMIER.

[blocks in formation]

VAN DE STRAFFEN IN ZAKE VAN MISDAAD
EN WANBEDRIJF EN DE GEVOLGEN DIER
STRAFFEN.

6. De straffen op misdaad gesteld, zijn of lijfstraffen met eerloosheid verknocht, of blootelijk onteerende straffen. (Sr. 7, 8.)

7. De lijfstraffen met eerloosheid verknocht, zijn: 1o. De dood;

2o. Eeuwige dwangarbeid;

3o. Wegvoering naar een oord van ballingschap;

4°. Dwangarbeid voor een tijd; 5o. Het tuchthuis.

Het brandmerk en de algemeene verbeurdverklaring van goederen kunnen bij vonnis tevens met eene lijfstraf vereenigd worden, waar de wet dit bepaalt.

Art. 1 der Wet van 17 September 1870 (Stb. n°. 162). De doodstraf wordt afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de burgerlijke strafwet wordt bedreigd.

Art. 3 derzelfde Wet. De doodstraf, door de burgerlijke strafwet bedreigd, wordt vervangen:

door levenslange tuchthuisstraf voor de misdaden, voorzien bij de artt. enz.; door tuchthuisstraf van vijf tot vijf en twintig jaren voor de misdaden, voorzien bij de artt. enz.;

door tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren in alle andere gevallen. Art. 2 der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102). De straffen van algemeene verbeurdverklaring der goederen den schuldige toebehoorende a), van eeuwigdurenden of tijdelijken dwangarbeid b) zijn, voor zooverre zij hier te lande nog bestaan, afgeschaft. De dwangarbeid is en blijft vervangen: de eeuwigdurende door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren;

..... 2

de tijdelijke door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren..

Art. 3 derzelfde Wel. De straf van het brandmerk wordt afgeschaft.

a) Art. 155 der Grondwet. Op geene misdaad mag als straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldige toebehoorende.

b) Art. 7 van het Besluit van 11 December 1813 (Stb. n°. 10). De straf van altoosdurenden dwangarbeid (travaux forcés à perpétuité), voorafgegaan door eene openlijke tentoonstelling aan de kaak, en met brandmerk, wordt afgeschaft.

In de plaats dier straf, wordt gesubstitueerd de straf van geeseling, met den strop om den hals, aan de galg vastgemaakt, brandmerk en een confinement in een rasp of tuchthuis, voor eenen termijn door den regter te bepalen, niet te boven gaande den tijd van twintig achtereenvolgende jaren; of wel de straf van het zwaaijen met het zwaard over het hoofd, uit te voeren op een schavot, met alle dezelfde

toebereidselen, welke bij de onthoofding worden in acht genomen, verzeld van een confinement in een rasp-, tucht- of werkhuis, mede voor eenen tijd, door den regter te bepalen, niet te boven gaande den termijn van twintig achtereenvolgende jaren.

Art. 11. De straf van dwangarbeid voor eenen bepaalden tijd (travaux forcés à temps), wordt afgeschaft, en in de plaats daarvan ingevoerd de straf van confinement in een rasp- of tucht- of werkhuis, voor een' tijd door den regter te bepalen, niet te bovengaande den termijn van vijftien achtereenvol gende jaren: onverminderd de straf, hetzij van geeseling, tepronkstelling of eerloosverklaring, welke (conform het gestatueerde bij art. 9) de kaakstraf (carcan) zullen vervangen,

[blocks in formation]

3o. Ontzetting van burgerschapsregten.

Art. 4 der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102). De straf van de kaak, als volgens art. 22 van het Wetboek van Strafregt de straffen van eeuwigdurenden dwangarbeid, dwangarbeid voor eenen tijd en de tuchthuisstraf (réclusion) voorafgaande, wordt afgeschaft.

Art. 5 derzelfde Wet. Waar de straf van de kaak als op zich zelve staande straf bij het Wetboek van Strafregt is bedreigd, wordt zij vervangen deor eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet vermeld, voor vijf tot tien jaren.

Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de vermelde straffen toegepast.

Art. 6, lid a, derzelfde Wet. De straf van ontzetting van burgerschapsregten (dégradation civique) wordt vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijfhonderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet vermeld, van vijf tot tien jaren.

Art. 20 derzelfde Wet. Het art. toepasselijk in de gevallen van artt. 9. Les peines en matière correctionnelle sont:

1o. L'emprisonnement à temps dans
un lieu de correction;
2. L'interdiction à temps de cer-
tains droits civiques, civils ou
de famille;

3o. L'amende.

10. La condamnation aux peines établies par la loi est toujours prononcée sans préjudice des restitutions, et dommages et intérêts qui peuvent être dus aux parties.

11. Le renvoi sous la surveillance spéciale de la haute police, l'amende et la confiscation spéciale, soit du corps du délit, quand la propriété en appartient au condamné, soit des choses produites par le délit, soit de celles qui ont servi ou qui ont été destinées à le commettre, sont des peines communes aux matières criminelle et correctionnelle.

a) Lees: het misdrijf.

463 van het Wetboek van Strafregt is 5, 6.... dezer wet.

9. De boetstraffen (op wanbedrijf gesteld) zijn:

1o. Gevangenzetting voor een tijd
in een verbeterhuis;
2o. Opschorting voor een tijd
in zekere burgerschapsregten
(droits civiques), burgerlijke
regten (droits civils), en regten
van maagschap;
3°. Geldboete.

10. De veroordeeling tot de straffen bij de wet bepaald, geschiedt altijd, onverminderd de teruggaven en vergoedingen van schaden en intressen, welke partijen van elkander te vorderen mogen hebben. (B. 1401; R. O. 44d, 566, 65 n°. 2, 92; Sv. 3, 5, 231, 233, 253 n°. 4)

11. Het stellen onder bijzonder toezigt van de hooge policie, de geldboete, en de bijzondere verbeurdverklaring, hetzij van de zaak, in of aan welke de misdaad a) gepleegd is (het corpus delicti), wanneer zij den veroordeelde in eigendom toebehoort, hetzij van hetgeen uit het wanbedrijf voort is gesproten, hetzij van hetgeen tot middel of werktuig gediend heeft, of be

« PreviousContinue »