Page images
PDF
EPUB

in acht genomen, dat voor verdacht vee de volle waarde, voor vee, door eene besmettelijke ziekte aangetast, de helft der waarde, die het in gezonden toestand zou hebben, wordt berekend.

De toestand van ziek of verdacht wordt, wat de vergoeding betreft, beoordeeld naar het oogenblik dat het vee in het bezit van den burgemeester overgaat. Wanneer de burgemeester of de eigenaar of beiden geen genoegen nemen met de waardering (van welke omstandigheid de burgemeester in zijn straks te noemen proces-verbaal melding maakt), benoemt de kantonregter terstond bij eenvoudige beschikking, op een verzoek van den burgemeester, twee deskundigen, die met den eersten deskundige beslissen bij meerderheid.

De, hetzij volgens het tweede of volgens het vierde lid van dit artikel, getaxeerde prijs wordt den eigenaar aangeboden en, bij weigering of ontstentenis van den eigenaar, in handen van den gemeente-ontvanger gedeponeerd. Voor het doen der in dit artikel vermelde aanbieding, zijn de vormen, voorgeschreven bij het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, niet toepasselijk; de aanbieding wordt, even als de andere in dit artikel genoemde handelingen des burgemeesters, of die, waarbij deze tegenwoordig is, geconstateerd bij proces-verbaal van den burgemeester op zijn ambtseed opgemaakt.

Zoowel de burgemeester als de eigenaar kan vorderen, dat de deskundige of ieder der deskundigen, alvorens te waarderen, den eed of de belofte aflegge van naar zijn beste weten de waardering te zullen doen. Deze eed of belofte wordt in handen van den burgemeester afgelegd.

Bij afwezigheid van den eigenaar, wordt hij, ten opzigte der bepalingen van dit artikel, vervangen door zijnen gemagtigde ter plaatse waar het vee zich bevindt, of zoo deze ontbreekt, door den houder of hoeder van het vee. De koopprijs wordt evenwel ten behoeve van afwezige eigenaars altijd gedeponeerd bij den gemeente-ontvanger.

26. De eigenaar van volgens deze wet afgemaakt vee of van onteigende voorwerpen in art. 25 genoemd, die den aangeboden prijs niet heeft aangenomen, kan dien nog gedurende zes maanden bij den gemeente-ontvanger in ontvang nemen.

Na verloop van dezen termijn wordt de som in de kas der geregtelijke en vrijwillige consignatiën gestort. Het bewijs van uitbetaling aan den regthebbende of van storting in de consignatiekas wordt door den gemeenteontvanger aan de Algemeene Rekenkamer gezonden.

Voor het overbrengen der gelden naar de consignatiekas zijn de vormen, voorgeschreven bij art. 1442 van het Burgerlijk Wetboek, niet toepasselijk.

De onteigende kan zich, gedurende vijf jaren na de consignatie, aan de consignatiekas aanmelden om alsnog de som te ontvangen. In dat geval worden hem de kosten van overbrenging in consignatie, door het Rijk voorgeschoten, gekort.

Na verloop van deze vijf jaren is de vordering van den eigenaar verjaard en vervalt de som aan het Rijk. De kosten blijven in dat geval ten laste van het Rijk.

27. De aanspraak op vergoeding wegens de onteigeningen krachtens de artt. 24 en 25 vervalt, wanneer de bij art. 13 voorgeschreven aangifte of de bij art. 14 voorgeschreven afzondering is verzuimd, of wanneer de eigenaar binnen den verboden termijn vee heeft gebragt of doen brengen op stallen, hoeven of weiden, waar eene besmettelijke ziekte heeft geheerscht, of op eenige andere wijze zijn vee opzettelijk in verdachten toestand heeft gebragt of doen brengen.

In geval van bevinding van een dezer misdrijven, wordt de vergoeding

wel volgens artt. 24 en 25 bepaald, maar bij den gemeente-ontvanger gesequestreerd tot na afloop van die strafzaak.

In geval van vrijspraak of ontslag van regtsvervolging begint de termijn, vermeld in de eerste alinea van art. 26, van de uitspraak van het eind vonnis. In dat geval zendt de gemeente-ontvanger met de quitantie van den onteigende een ongezegeld afschrift van het eind vonnis, waarbij de strafzaak in diens voordeel is uitgewezen, aan de Algemeene Rekenkamer.

29. Wanneer dit door den districtsveearts noodig wordt geoordeeld, worden besmette hoeven of weiden, zoo noodig met inbegrip der naast aangelegen landerijen of erven, op last van den burgemeester, die daartoe de hulp van de militaire magt kan inroepen, afgesloten.

Vervoer uit en naar het in dien afgesloten kring besloten terrein van de voorwerpen, bij den algemeenen maatregel van inwendig bestuur, bedoeld in art. 34, aangewezen, is verboden.

Uitzonderingen op dit verbod kunnen in zeer bijzondere gevallen door Onzen Commissaris in de provincie worden verleend.

De kleederen der personen, die het bovengemelde terrein verlaten, worden vooraf ontsmet.

30. Bij het heerschen van besmettelijke veeziekten, kan, in de gevallen aan te wijzen bij den algemeenen maatregel van inwendig bestuur, bedoeld in art. 34, het vastleggen of vasthouden van honden worden geboden in de gemeente of een gedeelte der gemeente waar de ziekte voorkomt, en des noodig in naburige gemeenten.

De burgemeester brengt op advies van den districtsveearts het ingaan van dit gebod ter openbare kennis, en kondigt evenzeer de opheffing van het gebod aan, 30 dagen nadat het laatste geval van ziekte zich heeft voorgedaan. Losloopende honden in die gemeenten of gedeelten van gemeenten kunnen door de ambtenaren van politie worden gedood.

Van de verpligting om honden vast te leggen of vast te houden kan Onze Commissaris in de provincie, den burgemeester en den districtsveearts gehoord, in gemeenten of gedeelten van gemeenten ontheffing verleenen.

31. Omtrent de verpligting tot en de plaats en wijze van begraven, verbranden of op andere wijze vernietigen van het volgens deze wet afgemaakte of aan eene besmettelijke ziekte gestorven vee, en van andere voorwerpen en de ontsmetting der stallen en andere gebouwen en onschadelijkmaking van mestvaalten, worden de voorschriften gevolgd, door ons gegeven of te geven. (Stb. 1870 n°. 191.)

De ontsmetting heeft plaats ten koste van het Rijk op aanwijzing en onder toezigt van den districtsveearts.

De ontsmetting behoort afgeloopen te zijn binnen 14 dagen nadat het laatste ziektegeval is geconstateerd. Deze termijn kan door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, waar dit noodig blijkt, worden verlengd.

Wanneer de begraving of de verbranding door eenige omstandigheid onmogelijk is op het erf of het land, waar het stuk vee gestorven of afgemaakt is, en geen erf in de gemeente voor den burgemeester beschikbaar is, doet deze de begraving plaats hebben ter naaster lage en vergoedt de daardoor eventueel veroorzaakte schade aan den eigenaar van den grond. Wanneer het vee in een stal of eene schuur is gestorven of afgemaakt en geen gemeentegrond beschikbaar is, wijst de burgemeester een terrein aan voor de begraving of verbranding op minstens 50 meters van stallen, woningen of drink waterputten gelegen en vergoedt de daardoor eventueel veroorzaakte schade aan den eigenaar van den grond.

III.

20

Bij verschil over het bedrag der schade, in de beide vorige zinsneden bedoeld, wordt deze door den kantonregter begroot bij beschikking op verzoek van de meest gereede partij, zonder hooger beroep.

32. In gebouwen of op weiden, erven of hoeven, waar vee staat of gestaan heeft, hetwelk aan eene besmettelijke ziekte lijdt of geleden heeft, mag geen vee gebragt worden gedurende een termijn, voor elke ziekte te bepalen in den algemeenen maatregel van inwendig bestuur in art. 34 bedoeld. 34. Door Ons wordt bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, eene commissie van deskundigen gehoord, aangewezen welke ziekten van het vee voor besmettelijk worden gehouden, waarbij tevens wordt vastgesteld, welke der in deze wet genoemde maatregelen bij het heerschen of bij het dreigen van elke dier ziekten moeten toegepast worden. (Stb. 1880 n°. 31.) 35. Onverminderd de toepassing van bij de gewone strafwet bedreigde straffen, zoo daartoe termen zijn, wordt weigering of feitelijke verhindering om de ambtenaren, belast met of bevoegd tot het opsporen van overtredingen of het doen van visitatie, in hoeven, erven, weiden, stallen, slagthuizen, winkels of bergplaatsen van vleesch toe te laten, belemmering of verhindering van de tenuitvoerlegging van deze wet of van Onze, krachtens artt. 15 a), 31 en 34 te geven voorschriften, het geheel of gedeeltelijk opgraven van begraven vee, vleesch, beenderen of overblijfselen daarvan, het wegnemen, verplaatsen of onkenbaar maken der kenteekenen in art. 17 bedoeld, het onkenbaar maken der merkteekenen in art. 19 bedoeld, het vervoer van een of meer der in art. 29 bedoelde voorwerpen, in strijd met dat artikel, of met den algemeenen maatregel van inwendig bestuur in art. 34 bedoeld, naar of uit het in een afgesloten kring gelegen terrein; het opzettelijk in verdachten toestand brengen of doen brengen van vee; het zonder voorafgaande ontsmetting van kleederen verlaten van dat terrein, overtreding der artt. 14, 21 en 32 dezer wet en van hetgeen door Ons krachtens de artt. 15, 31 en 34 wordt vastgesteld, gestraft met gevangenisstraf van ééne maand tot één jaar en met geldboete van ƒ 25 tot ƒ 500, te zamen of afzonderlijk.

Roerende voorwerpen, waarin of waarmede de overtreding heeft plaats gehad, worden aanstonds of zoodra mogelijk in beslag genomen en door den regter bij veroordeeling verbeurd verklaard, en, voor zooveel in het belang der gezondheid of ter wering van besmetting noodig, wordt de vernietiging of het onschadelijk maken daarvan bevolen. Vernietiging of onschadelijkmaking wordt gelijkerwijze bevolen bij vrijspraak of ontslag van regtsvervolging, wanneer het algemeen belang dit raadzaam maakt, tegen schadeloosstelling bij het vonnis door den regter te bepalen.

36. Wanneer de in beslag genomen voorwerpen uit hoofde van gevaar van besmetting niet ter bewaring geschikt zijn, worden deze, na te zijn gewaardeerd op de wijze in art. 24 dezer wet vermeld, op last van den ambtenaar, die de voorwerpen in beslag heeft genomen, dadelijk vernietigd of onschadelijk gemaakt

De geldsom, vertegenwoordigende de waarde van hetgeen vernietigd is, wordt aan den gemeente-ontvanger in bewaring gegeven. Zij wordt, in geval van vrijspraak of ontslag van regtsvervolging, aan den eigenaar van de vernietigde voorwerpen uitgekeerd.

37. Levend vee wordt, wanneer er geen gevaar van besmetting bestaat, na te zijn gewaardeerd op de wijze in art. 24 dezer wet vermeld, vrijgegeven, wanneer daarvoor binnen 8 dagen na de inbeslagneming het bedrag

a) Vg. de Kon. Besluiten van 1 November 1881 (Stb. n°. 174) en 6 September 1882 (Stb. n°. 124.)

der waarde, benevens hetgeen voor het onderhoud van het vee besteed is, bij den gemeente-ontvanger gestort wordt.

Na dien tijd wordt het, op magtiging van den kantonregter, te stellen op het proces-verbaal en vrij van zegel en registratie, zoodra mogelijk in het openbaar verkocht.

In beslag genomen voor bederf vatbaar goed wordt, wanneer er geen gevaar van besmetting bestaat, eveneens op magtiging van den kantonregter, te stellen op het proces-verbaal en vrij van zegel en registratie, zoodra mogelijk in het openbaar verkocht, ten ware het bedrag, gewaardeerd op de wijze in art. 24 dezer wet vermeld, onmiddellijk bij den gemeente-ontvanger mogt worden gestort.

In de gevallen, bedoeld in het 2de en 3de lid van dit artikel, wordt de opbrengst van den verkoop aan den gemeente-ontvanger in bewaring gegeven. Uit die opbrengst worden de kosten van onderhoud van het vee sedert den dag der inbeslagneming tot aan den verkoop gekweten.

Het zuiver overschot der opbrengst wordt in geval van veroordeeling in 's Rijks schatkist gestort, in geval van vrijspraak of ontslag van regtsvervolging aan den eigenaar van het vee of ander goed, dat in beslag genomen was, uitgekeerd.

38. Is, in de gevallen bij de twee vorige artikelen bedoeld, de eigenaar niet in het Rijk te vinden, en wordt het te zijner beschikking liggende door hem niet binnen zes maanden na het eindvonnis gereclameerd, dan zijn de vier laatste alinea's van art. 26 en de laatste van art. 27 van toepassing. 39. Overtreding van art. 13 wordt gestraft met geldboete van / 25 tot / 75. Het laten losloopen van honden in de gemeenten of gedeelten van gemeenten en binnen den tijd, bedoeld bij art. 30, wordt gestraft met eene geldboete van f 10 tot f 25.

De artt. 142 en 143 van het Strafwetboek (het laatste in verband met art. 5 der Wet van 29 Junij 1854, Stb. n°. 102) zijn toepasselijk op het namaken of het bedriegelijk gebruik maken van de in deze wet vermelde ken- of merkteekenen.

40. Zoo, in geval van overtreding van eenig voorschrift, hetwelk krachtens deze wet tijdelijk is gegeven, dat voorschrift opgehouden heeft te gelden op het oogenblik dat de zaak voor den regter, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of in cassatie, wordt behandeld, is art. 52 der Wet op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving niet van toepassing. De strafbepaling, zoo als zij geldt op het oogenblik dat het misdrijf gepleegd wordt, blijft daarop toepasselijk.

41. Art. 463 van het Strafwetboek en art. 20 der Wet van 20 Junij 1854 (Stb. n°. 102) zijn op de misdrijven, voorzien bij artt. 35 en 39, van toepassing. a) 462. Si les délits de police correctionnelle dont il est parlé au présent chapitre ont été commis par des gardes champêtres ou forestiers, ou des officiers de police, à quelque titre que ce soit, la peine d'emprisonnement sera d'un mois au moins, et d'un tiers au plus en sus de la peine la plus forte qui serait appliquée à un autre coupable du même délit.

a) Vg. ook de Wet van 2 Juni 1875 (Stb. n°. 94), houdende bepalingen betreffende de veeartsenijkundige politie, ten opzigte van paarden van het

462. In gevalle de boetstraffelijke wanbedrijven, waarvan in dit hoofdstuk gesproken wordt, door veld- of boschwachters, of policie-ambtenaren, onder welke benaming het zijn moge, begaan is b) geworden, zal de straf van gevangenis ten minste van een maand zijn, en ten hoogste van nog een derde boven de zwaarste straf, die een anderen schuldige, om hetzelfde leger, in verband met de Wet van 20 Juli 1870 (Stb. n°. 131).

b) Lees: zijn.

DISPOSITION GÉNÉRALE.

463. Dans tous les cas où la peine d'emprisonnement est portée par le présent Code, si le préjudice causé n'excède pas vingt-cinq francs, et si les circonstances paraissent atténuantes, les tribunaux sont autorisés à réduire l'emprisonnement même au-dessous de six jours, et l'amende même au-dessous de 16 francs. Ils pourront aussi prononcer séparément l'une ou l'autre de ces peines, sans qu'en aucun cas elle puisse être au-dessous des peines de simple police.

wanbedrijf, opgelegd zou mogen worden. (Sv. 11; Sr. 198, 479 n°. 1.)

ALGEMEENE BEPALING.

463. In alle de gevallen, waarin de straf van gevangenis bij dit Wetboek gesteld wordt, worden de vierscharen gemagtigd om, bijaldien het veroorzaakte nadeel geen vijf en twintig franken te boven gaat, en bijaldien de omstandigheden het wanbedrijf schijnen te verkleinen, de gevangenis zelfs tot beneden de zes dagen, en de boete zelfs beneden de zestien franken [8] te verminderen. Zij zullen ook de eene of de andere dezer straffen afzonderlijk mogen wijzen, zonder dat zij in eenig geval beneden de bloote policie-straffen mag zijn.

Art. 20, lid a en b, der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 102.) Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast, ook dan, wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.

Het is toepasselijk in de gevallen van artt. 5, 6, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18 en 19 dezer wet.

Art. 6, lid a, der Wet van 29 Juni 1854 (Stb. n°. 103). De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet.

LIVRE IV.

CONTRAVENTIONS DE POLICE ET PEINES.

CHAPITRE PREMIER.

Des Peines.

464. Les peines de police sont,
L'emprisonnement,
L'amende,

Et la confiscation de certains objets saisis.

465. L'emprisonnement, pour contravention de police, ne pourra être moindre d'un jour, ni excéder cinq jours, selon les classes, distinctions et cas ci-après spécifiés.

Les jours d'emprisonnement sont des jours complets de vingt-quatre heures.

Art. 20, lid c, der Wet van 29

a) Art. 40 Code Pénal. Quiconque aura été condamné à la peine d'emprisonnement, sera renfermé dans une maison de correction: il y sera employé

VIERDE BOEK.

POLICIE OVERTREDINGEN EN STRAFFEN.

EERSTE HOOFDSTUK.

Van de straffen.

464. De policie straffen zijn:
De gevangenis;

De geldboete;

En de verbeurdverklaring van zekere aangehouden goederen. (R. O. 44, 92; Sv. 252 v.; Sr. 470.)

465. De gevangenis zal voor policieovertreding niet minder dan een dag zijn en ook geen vijf dagen te boven gaan, naar de soortverdeelingen, of klassen, onderscheidingen, en gevallen, hierna in het bijzonder uitgedrukt.

De dagen van gevangenzetting zijn volle dagen van vier en twintig uren. (Sr. 40.) a)

Juni 1854 (Stb. n°. 102). Het (art. 463

à l'un des travaux établis dans cette maison, selon son choix.

La durée de cette peine sera au moins de six

« PreviousContinue »