VAN 4 JULIJ 1874 (STB. No. 87), TOT WIJZIGING VAN DE WETTELIJKE BEPALINGEN OMTRENT HET ZEGELREGT WEGENS DE ACTEN VAN BELEENING . 76 HYPOTHEKEN EN SCHEEPSBEWIJZEN, BESLUIT VAN 1 Augustus 1828 (STB. No. 52), HOUDENDE VOORBEREIDENDE BEPALINGEN VOOR DE INVOERING VAN HET HYPOTHECAIR STELSEL. 78 BESLUIT VAN 21 JUNIJ 1886 (STB. No. 41), WAARBIJ DE UITVOERING GEREGELD WORDT VAN DE VOORSCHRIFTEN, VERVAT IN DEN EERSTEN EN LAATSTEN TITEL VAN HET TWEEDE BOEK VAN HET WETBOEK VAN KOOPHANDEL. 86 BESLUIT VAN 8 AUGUSTUS 1838 (STB. No. 27), WAARBIJ DAT VAN 1 AUGUSTUS 1828 (STB. No. 52) VOORZOOVEEL NOODIG WORDT GEWIJZIGD EN AANGEVULD MET DE BEPALINGEN, WELKE TOT DE INVOERING VAN HET HYPOTHECAIRE STELSEL WORDEN VEREISCHT. 92 BESLUIT VAN 22 AUGUSTUS 1838 (STB. No. 30), HOUDENDE VOORLOOPIGE MAATREGELEN TEN AANZIEN VAN DE TEZAMENSTELLING DER BEWARINGEN VAN DE HYPOTHEKEN EN HET KADASTER. 96 WET VAN 30 DECEMBER 1839 (STB. No. 58), HOUDENDE BEPALING VAN DEN DUUR DER VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE BEWAARDERS DER HYPOTHEKEN EN HET KADASTER EN DER SCHEEPSBEWIJZEN, EN MAGTIGING TOT VASTSTELLING VAN EEN TARIEF VAN DERZELVER SALARISSEN 97 BESLUIT VAN 11 MAART 1840 (STB. No. 6), WAARBIJ, IN VERBAND MET HET TEGENWOORDIGE HYPOTHECAIRE STELSEL, MAATREGELEN WORDEN VOORGESCHREVEN OMTRENT DE DOORHALING VAN DE OVERSCHRIJVINGEN DER PROCESSEN-VERBAAL VAN INBESLAGNEMING VAN ONROERENDE GOEDEREN, ALSMEDE VAN SCHEPEN EN VAARTUIGEN 98 WET VAN 4 JULIJ 1842 (STB. No. 16), BETREKKELIJK DE OVERBRENGING DER ONDER DE VROEGERE WETGEVING INGESCHREVENE HYPOTHEKEN EN PRIVILEGIËN IN DE THANS BESTAANDE NIEUWE REGISTERS 100 WET VAN 14 DECEMBER 1844 (STB. No. 62), TOT VASTSTELLING VAN DE SALARISSEN DER BEWAARDERS VAN DE HYPOTHEKEN, VAN HET KADASTER EN VAN DE SCHEEPSBEWIJZEN. 102 BESLUIT Bladz, VAN 6 Julij 1859 (STB. No. 77), VASTSTELLENDE HET FORMULIER VAN EEDSAFLEGGING VOOR DE BEWAARDERS DER HYPOTHEKEN, VAN HET KADASTER EN DER SCHEEPSBEWIJZEN. 105 BESLUIT VAN 2 MEI 1877 (STB. No. 96), TOT NADERE REGELING DER KRINGEN VAN DE KAN TOREN DER HYPOTHEKEN EN VAN HET KADASTER EN VAN DE PLAATSEN WAAR DIE 105 TARIEF VAN 20 OCTOBER 1877 (STB. No. 190), HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN VAN REGTEN, VERSCHULDIGD VOOR HET GEBRUIK VAN KADASTRALE STUKKEN 117 WET BOEK VAN HET STRAFREGT (CODE PÉNAL). OP G A V E VAX DE MEEST NOODZAKELIJKE VERBETERINGEN EN AANVULLINGEN. (OP DE DRIE DEELEM). 10. art. 70, lid b, regel 2, voor „veertien” lees: „veertig." bij de Besluiten van 29 Maart 1875 (S16. no. 132), van 8° December 1877 no. 201 en van 16 November 1881 (Stb. no. 177.) 11. noot b). Bij Besluit van 6 November 1877 (Stb. no. 194) is aan de zeven in die noot genoemde ministeriële departementen nog een achtste toegevoegd, dat den naam vau „Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid” draagt. De aan het slot dierzelfde noot vermelde Besluiten van 29 Juli 1868 (Stb. no. 115 en 116) zijn inge trokken en vervangen door het Besluit van 29 October 1870 (Stb. no. 173.) 30. noot e). Het eerste gedeelte dezer noot moet aldus luiden: „Het Hooger Onderwijs is thans geregeld bij de Wet van 28 April 1876 (Stb. no. 102), gewijzigd bij de Wet van 7 Mei 1878 (Stb. no. 33) en van 28 Juni 1881 (Stb. no. 207), bij welke wet behooren verschillende Koninkl. Besluiten, voorkomende in Stb. 1877 no. 87, 159, 160; Stb. 1878 no. 33, 86, 98, 103, 139, 174; Stb. 1879 no. 29; Stb. 1881 no. 69. Volgens art. 125 der Wet van 28 April 1876 (Stb, no. 102) is, op het tijdstip harer in werking treding, de Rijksinstelling van Onderwijs in Indische taal., land- en rol. kenkunde opgeheven. De in het tweede gedeelte dier noot vermelde Wet van 2 Mei 1863 (Stb. no. 50), lot regeling van het Middlelbaar Onderwijs, is gewijzigd bij de Wetten van 28 Juli 1876 (Stb. 1o. 143) en van 25 April 1879 (Sb. no 87). Het bij de Wet van 1863 behoorende Besluit van 2 Februari 1864 (16. 1o. 8) is gewijzigd bij het Besluit van 14 Juli 1876 (Stb. no. 163), terwijl voorts nog vermeld moet worden het Besluit van 3 Augustus 1879 (Stb. no. 148). Het Lager Onderwijs is geregeld bij de Wet van 17 Augustus 1878 (Stb. no. 127), gewijzigd bij die van. 27 Juli 1882 (Stb, no. 117), waartoe behooren de Besluiten, voorkomende in Sib. 1879 no. 104 (gewijzigd Stb. 1882 no. 57); Stb. 1879 no. 105, 106, 148 en 119; Stb. 1880 no. 1, 5, 161, 172; Stb. 1881 no, 25, 26, 149; Stb. 1882 no. 59. 44. Aan het slot van noot a) bij te voegen: „en bij de Wet van denzelfden datum (Stb. no 48), dat tusschen den 8sten titel des Derden Boeks van Maatschap en den negenden van Schenking, mede met verandering van de reeks der titels, de (nieuwe) titel van Zedelijke ligchamen zal worden ingelascht. 75. In noot 6) moet achter de woorden Avis du Conseil d'Etat ingevoegd worden du 30 Mars 1808, en voorts verwezen worden naar de Circulaire van den Procureur-Gene. raal bij het Hof te Arnhem dd. 24 April 1876 (Gemeentenstem, no. 1318 en 1324). OPGAVE VAN DE MEEST NOODZAK. VERBET. EN AANVULL, OP DE DRIE DEELEN. XIII I, bl. 80. art. 107, lid 1, regel 1 en 2: voor openbaar gemaakt" lees: „opgemaakt”. Zie art. 26 der Wet ran 26 Juni 1822 (Stb. no. 12.) 90. Achter art. 160 te verwijzen naar Stb. 180 n°, 88, a. 9. 122. Zoo ook achter art. 362. 133. Zoo ook achter art. 306. 138. 200 ook achter art. 443. 267. Achter art. 1008 moet de verwijzing naar de Wet van Primaire vervallen. 332. Achter art. 1330 de verwijzingen aldns te verbeteren: C. 1215; B. 1325 v., 1329. 3:33. noot ), regel 7: Achter het woord schuldenaar voege men de volgende zinsnede in : De woorden „indien eene dier zaken ondeelbaar is" zijn cchter onjuist en behooren te vervallen”. Zoo heeft enz. 466. art. 1950, no. 2, regel 2: voor „uitgesloten” lees : „ingesloten.” 500. Het nootteeken achter art. 81 moet zijn, niet e), maar d). 504. Achter artt. 96 en 97 moeten de verwijzingen naar Stb. 1829 no. 73, Stb. 1831 no. 14, Stb. 1841 no. 26, Stb. 1818 no. 9 en 33, en Sib. 1819 no, 46 vervallen en vervangen worden door eene verwijzing naar Stb. 1880 no. 67 en 121. 519. Achter art. 182 moet nog verwezen worden naar Stb. 1877 no, 80, a. 12. 590, Achter art. 534 moet de verwijzing naar Stb. 1875 no. 118 vervangen worden door eene verwijzing naar Stb. 1880 no. 103; Stb. 1881 no. 162, en Stb. 1882 o. 86. Deel II, bl. en 9. In de verwijzingen achter art. 35, in plaats van Stb. 1876 no. 101, te lezen : Stb. 1876 no. 102. 16. noot d), regel 2, tusschen de woorden „het” en daarvan” in te voegen: „hof”, regel 5, in plaats van „lot", te lezen : „hof.” 43. derde kolom, regel 1 en 2, de woorden „St. Anna ter Muiden” en „Sluis” te verbin den door eene haak en daarachter te lezen: Stb. 1880 no. 64. 183. noot c), regel 2, in plaats van ,1859” te lezen „1869", en aan het slot nog te ver. wijzen naar art. 36 der herziene akte omtrent de Rijnvaart (Wet van 4 April 1869 (Stb. no. 37)). 259. in de aanteekening onder art. 505 voor, in plaats van „l Mei” te lezen: ,,30 Mei.” 272. voorlaatste regel van den tekst, in plaats van „31 Mei” te lezen: „30 Mei.” 283. noot d), in plaats van „Art. 956", te lezen: „Art. 596." 360, voorlaatste regel vóór den Tweeden Titel, in plaats van „art. 3” te lezen : part. 2." Deel III, bl. 38. Bij de onder den titel vermelde Wijzigingswetten der Zegelwet nog te voegen de Wet van 11 Juli 1882 (Stb. no. 93), afgedrukt in de Nalezing op de Zegelwet, deel III bl. 326 volgg. C. C. L. B, |