Page images
PDF
EPUB
[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small]

Award Fr. Sindalt,

PRETORIA.

NOTARIAAT.

I.

WET

van 9 Julij 1842 (Stb. n°. 20), op het Notarisambt, gewijzigd bij die van 26 April 1876 (Stb. n°. 85) en bij die van 6 Mei 1878 (Stb. n°. 29).

WIJ WILLEM II, BIJ GRATIE GODS, KONING DER NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG ENZ., ENZ., ENZ.

Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de nog bestaande wetgeving betrekkelijk de organisatie van het Notarisambt vervangen behoort te worden door oorspronkelijk Nederlandsche wetsbepalingen, in verband staande met de nieuwe Nederlandsche Wetgeving;

Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen hetgeen volgt:

HOOFDSTUK I.

Van de ambtsbediening en het ressort der notarissen.

ARTIKEL 1.

De notarissen zijn openbare ambtenaren, uitsluitend bevoegd om authentieke akten te verlijden wegens alle handelingen, overeenkomsten en beschikkingen, waarvan de wet gebiedt of de belanghebbenden verlangen dat bij authentiek geschrift blijken zal; daarvan de dagteekening te verzekeren; de akten in bewaring te houden en daarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te geven; alles voorzoover het verlijden dier akten door de wet niet ook aan andere ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is. a)

a) Art. 17 der Wet van 25 Junij 1871 (Stb. D. 91), houdende regeling van de bevoegdheid der

consulaire ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten, en van de consulaire regtsmagt, gewijzigd en

2. De notarissen worden door den Koning voor hun leven aangesteld. 3. De notarissen oefenen hunne ambtsbediening uit in den geheelen omtrek van het arrondissement, waarin hunne standplaats is gevestigd.

De Koning bepaalt bij een reglement van algemeen bestuur, dadelijk bij het in werking brengen dezer wet uit te vaardigen, het maximum van het getal notarissen, welke voor ieder arrondissement kunnen worden aangesteld, des echter dat hetzelve in geen arrondissement meer zal kunnen bedragen dan één notaris op de vier duizend zielen. (Stb. 1842 n°. 23; Stb. 1851 no. 6; Stb. 1861 no. 8; Stb. 1875 n°. 15; Stb. 1877 n°. 176.) a)

4. Aan iederen notaris wordt bij het besluit zijner benoeming eene bepaalde standplaats aangewezen.

Met uitzondering van de steden, welke uit meer dan één kanton bestaan, worden deze standplaatsen zoodanig over het geheele arrondissement verdeeld, dat er ten minste twee notarissen in ieder kanton gevestigd zijn.

Met inachtneming van het bepaalde bij het vorige lid, kan de aangewezene standplaats door den Koning, op verzoek van den notaris, binnen het arrondissement, waarin dezelve is gevestigd, worden veranderd.

5. Ieder notaris is verpligt niet alleen zijne woonplaats te hebben, zijn kantoor te houden en zijne akten te bewaren in de hem aangewezene standplaats, maar ook om aldaar zijn werkelijk en gestadig verblijf te houden.

Bij overtreding hiervan, zal hij voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden in zijn ambt worden geschorst.

Een notaris, zich langer dan veertien dagen van zijne standplaats willende verwijderen, heeft daartoe verlof noodig van den officier bij de regtbank van het arrondissement, waarin die standplaats is gelegen.

Indien de afwezigheid langer dan ééne maand moet duren, hebben de notarissen daartoe het verlof noodig van den procureur-generaal bij het [provinciaal] geregtshof.

Bij overtreding dezer bepalingen, zal de afwezige notaris worden gestraft met eene boete van ten minste vijftig en ten hoogste honderd gulden, en, in geval van herhaling, met schorsing in zijn ambt voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden.

Bij het verleenen van het verlof zal de officier of de procureur-generaal, op voordragt van den notaris, en bij gebreke daarvan ambtshalve, eenen naburigen notaris aanwijzen, ten einde gedurende de afwezigheid van zijnen ambtgenoot, ten aanzien van deszelfs minuten en van de aan hem in bewaring gegevene stukken, al datgene te verrigten, waartoe deze, tegenwoordig zijnde, bevoegd en verpligt zoude zijn.

De notaris is verpligt aan den ter zijne tijdelijke vervanging aangewezen ambtgenoot den vrijen toegang tot zijn archief te verleenen, op straffe van

aangevuld bij die van 9 November 1875 (Stb. no. 201). De consulaire ambtenaren, door Ons aangewezen ingevolge art. 16 dezer wet, zijn binnen hun ressort, ten behoeve van de aldaar aanwezige Nederlanders, bevoegd tot alle verrigtingen, den notaris bij de Nederlandsche wetten opgedragen.

De door hen of te hunnen overstaan, overeenkom. stig die wetten, verleden akten hebben gelijke kracht, als waren zij in het Koningrijk verleden.

De tarieven, voor de notarissen in Nederland van kracht, gelden ook voor de consulaire ambtenaren.

Nadere bepalingen dienaangaande kunnen door Ons, den Raad van State gehoord, worden vastge. steld. Vg. ook artt. 18 en 19.

a) Dit is achtereenvolgens geschied bij het Besluit

van 20 September 1842 (Stb. n°. 23), ingetrokken en vervangen door dat van 18 Januarij 1851 (Stb. no. 6), op zijn beurt ingetrokken en vervangen door dat van 3 Februarij 1861 (Stb. n°. 8), welk laatste weder ingetrokken en vervangen is door dat van 11 Februarij 1875 (Stb. n°. 15), en eindelijk dat weder door het Besluit van 1 September 1877 (Stb. n°. 176), hier beneden afgedrukt.

Art. 15 der Wet van 9 April 1877 (Stb. no. 80). De notarissen, aangesteld vóór het in werking treden dezer wet, zijn, onverminderd hunne bevoegdheid in den geheelen omtrek van het nieuwe arrondissement, tevens bevoegd hunne bediening uit te oefenen in den geheelen omtrek van het voormalige arrondissement waarin hunne standplaats gevestigd is.

in zijne bediening te worden geschorst voor een tijd van drie tot zes

maanden.

De regtbank kan, bij het niet verleenen van toegang tot het notariëel archief, op het requisitoir van het openbaar ministerie, den aangewezen notaris magtigen, zich dezen, des noods met behulp der openbare magt, te verschaffen.

De beide laatste alinea's zijn aan dit artikel toegevoegd bij art. 1 der Wet van 6 Mei 1878 (Stb. n°. 29).

6. Buiten gegronde redenen, mogen de notarissen hunne dienst niet weigeren, wanneer zij tot het leenen daarvan worden verzocht. (R. III a. 18, 29). Zij zijn voorts verpligt om, op last van den voorzitter der regtbank van het arrondissement, in hetwelk zij hunne bediening uitoefenen, hunne dienst kosteloos te verleenen aan zoodanige personen, welke, op de wijze bij art. 858 van het Wetboek van Burgerlijke Regts vordering a) vermeld, van hun onvermogen doen blijken.

7. Het is aan elken notaris verboden, buiten zijn ressort zijne ambtbediening uit te oefenen.

Bij overtreding zal hij voor den tijd van ten minste drie en ten langste zes maanden in zijn ambt worden geschorst, en zulks onverminderd zijne gehoudenheid tot vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de belanghebbenden. (B. 1282.)

8. Be notarissen mogen niet tevens zijn leden der regterlijke magt (de plaatsvervangers der regters en kantonregters daaronder niet begrepen) noch ook de bediening uitoefenen van procureur, solliciteur of deurwaarder.

Deze alinea is, aldus gewijzigd, vastgesteld bij art. 2 der Wet van 6 Mei 1878 (Stb. n°. 29). b)

Zij mogen wijders niet zijn commissarissen van policie, ontvangers of ambtenaren der registratie of van eenige andere rijksbelasting, noch hypotheekbewaarders, hoofden, secretarissen, ontvangers of thesauriers van eenig plaatselijk bestuur.

Het zal intusschen den Koning vrijstaan, aan de notarissen, om zeer bijzondere redenen, te vergunnen, met deze hunne betrekking die van hoofd, secretaris, ontvanger of thesaurier van eenig plaatselijk bestuur uit te oefenen. In geval van twijfel of eenige betrekking met het ambt van notaris bestaanbaar zij, zal zulks door den Koning worden beslist. (R. O. 8.)

9. Een notaris, welke tot eene der met zijne bediening onvereenigbare betrekkingen wordt benoemd, en dezelve aanneemt, met uitzondering van het geval, dat hij voor die, bij het 3de lid van het vorige artikel vermeld, bijzondere vergunning des Konings mogt hebben verkregen, zal geacht worden van het notarisambt afstand te hebben gedaan, en op de gewone wijze worden vervangen.

Wanneer daarentegen iemand, eene der opgemelde betrekkingen bekleedende, tot notaris wordt benoemd, zal hij, door de aanneming van het notarisambt, zonder gelijke vergunning des Konings, met opzigt tot die betrekkingen, welke in het 3de lid van het vorige artikel zijn vermeld, geacht worden van zijne vroegere betrekkingen afstand te hebben gedaan.

a) Art. 858 Burg Regtsv. Bij hetzelve (request) moet worden overgelegd een certificaat van het onvermogen des verzoekers, afgegeven door het hoofd van het bestuur zijner woonplaats, op het getuigenis, hetzij van wijk- of buurtmeesteren, hetzij van ten minste twee bekende en geloofwaardige manspersonen.

6) In de oorspronkelijke redactie luidde de tusschenzin: (de plaatsvervangers der regters en kantonregters, mitsgaders de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongeregten, daaronder niet begrepen).

HOOFDSTUK II.

Van de vereischten om tot notaris benoemd te worden, en van de

wijze van benoeming.

10. Niemand is tot notaris benoembaar, dan hij, die:

1o. Nederlander is in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten; 2o. den leeftijd van vijf en twintig jaren heeft bereikt;

3. doet blijken van een goed zedelijk gedrag door middel van een of meer verklaringen, op het getuigenis van vier bekende en geloofwaardige mannen, afgegeven door den burgemeester of de burgemeesters der gemeente of gemeenten, waar hij gedurende de laatste zes jaren voortdurend verblijf heeft gehad;

4. het hierna te melden examen met goed gevolg heeft afgelegd; 5o. een werktijd van twee jaren, nadat hij dat examen met goed gevolg heeft afgelegd, op één of meer notariskantoren heeft volbragt. a) 11. Het examen wordt afgelegd voor eene Staatscommissie bestaande uit zeven leden, jaarlijks door Onzen Minister van Justitie, met aanwijzing een voorzitter uit hun midden, te benoemen, waaraan een secretaris, door Onzen voornoemden Minister benoemd, wordt toegevoegd.

Door Onzen voornoemden Minister worden tevens vijf plaatsvervangende leden benoemd.

De commissie vergadert jaarlijks eenmaal.

De vergadering vangt aan in de maand Julij.

De dag van aanvang van het examen en de plaats, waar het wordt gehouden, worden door Onzen voornoemden Minister bij het besluit van benoeming der commissie bepaald.

12. Tot verkrijging van het in art. 15 bedoelde getuigschrift wordt vereischt grondige kennis van het burgerlijk regt en van de wetten en besluiten op het notarisambt, alsmede van die gedeelten van het handelsregt, de burgerlijke regtsvordering, het zegel-, registratie- en successieregt, het kadaster en de hypothecaire boekhouding, welke betrekking hebben op het notarisambt, benevens praktische bedrevenheid in de toepassing van het regt en het ontwerpen van notariële akten.

Zij, die den graad van doctor in de regten of in de regtswetenschap bezitten, zijn vrijgesteld van het theoretisch examen in het burgerlijk regt, het handelsregt en de burgerlijke regtsvordering.

13. Het examen is mondeling en schriftelijk.

Het wordt van ieder adspirant afzonderlijk afgenomen.

Het mondeling examen is openbaar.

14. Ieder, die zich tot het afleggen van het examen aanmeldt, betaalt twintig gulden.

Nadere voorschriften omtrent het examen, het programma, benevens de vacatiegelden en de reis- en verblijfkosten voor de leden, de plaatsvervangende. leden en den secretaris der commissie worden door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastgesteld. b)

15. De geboorte-akte, de verklaring of verklaringen van goed gedrag, het getuigschrift van met goed gevolg afgelegd examen en de verklaring of ver

a) Art. 13 der Wet van 6 Mei 1878 (Stb. n°. 29). Zij die vóór het in werking treden dezer wet het getuigschrift, bedoeld bij het bij deze wet ingetrokken art. 16 der Wet van 9 Julij 1842 (Staatsblad no. 20), hebben verkregen, behouden de bevoegdheid om

tot notaris te worden benoemd, mits zij tevens voldoen aan de vereischten, gesteld bij het gewijzigde art. 10, nos 1, 2 en 3, dier wet.

b) Dit is geschied bij het hier beneden afgedrukte Besluit van 4 Junij 1878 (Stb no. 81).

« PreviousContinue »