VAN 1 AUGUSTUS 1828 (STB. No. 52), HOUDENDE VOORBEREIDENDE BEPALINGEN VOOR DE INVOERING VAN HET HYPOTHECAIR STELSEL. BESLUIT VAN 21 JUNIJ 1886 (STB. No. 41), WAARBIJ DE UITVOERING GEREGELD WORDT VAN DE VOORSCHRIFTEN, VERVAT IN DEN EERSTEN EN LAATSTEN TITEL VAN HET TWEEDE BOEK VAN HET WETBOEK VAN KOOPHANDEL. BESLUIT VAN 8 AUGUSTUS 1838 (STB. N°. 27), WAARBIJ DAT VAN 1 AUGUSTUS 1828 (STB. N. 52) VOORZOOVEEL NOODIG WORDT GEWIJZIGD EN AANGEVULD MET DE BEPALINGEN, WELKE TOT DE INVOERING VAN HET HYPOTHECAIRE STELSEL WORDEN VEREISCHT. BESLUIT VAN 22 AUGUSTUS 1838 (STB. No. 30), HOUDENDE VOORLOOPIGE MAATREGELEN TEN AANZIEN VAN DE TEZAMENSTELLING DER BEWARINGEN VAN DE HYPOTHEKEN EN HET KADASTER. WET VAN 30 DECEMBER 1839 (STB. N°. 58), HOUDENDE BEPALING VAN DEN DUUR DER VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE BEWAARDERS DER HYPOTHEKEN EN HET KADASTER EN DER SCHEEPSBEWIJZEN, EN MAGTIGING TOT VASTSTELLING VAN EEN TARIEF VAN DERZELVER SALARISSEN BESLUIT 78 VAN 11 MAART 1840 (STB. No. 6), WAARBIJ, IN VERBAND MET HET TEGENWOORDIGE HYPOTHECAIRE STELSEL, MAATREGELEN WORDEN VOORGESCHREVEN OMTRENT DE DOOROVERSCHRIJVINGEN DER PROCESSEN-VERBAAL VAN INBESLAGNEMING VAN ONROERENDE GOEDEREN, ALSMEDE VAN SCHEPEN EN VAARTUIGEN HALING VAN DE WET 86 VAN 4 JULIJ 1842 (STB. N°. 16), BETREKKELIJK DE OVERBRENGING DER ONDER DE VROEGERE WETGEVING INGESCHREVENE HYPOTHEKEN WET VAN 14 DECEMBER 1844 (STB. No. 62), TOT VASTSTELLING VAN DE SALARISSEN DER BEWAARDERS VAN DE HYPOTHEKEN, VAN HET KADASTER EN VAN DE SCHEEPSBEWIJZEN. 96 97 98 100 102 BESLUIT VAN 6 JULIJ 1859 (STB. N°. 77), VASTSTELLENDE HET FORMULIER VAN EEDSAFLEGGING BESLUIT VAN 2 MEI 1877 (STB. N°. 96), TOT NADERE REGELING DER KRINGEN VAN DE KAN TOREN DER HYPOTHEKEN EN VAN HET KADASTER EN VAN DE PLAATSEN WAAR DIE KANTOREN GEVESTIGD ZIJN Bladz. 105 105 VAN 20 OCTOBER 1877 (STB. No. 190), HOUDENDE VASTSTELLING VAN EEN TARIEF VAN REGTEN, VERSCHULDIGD VOOR HET GEBRUIK VAN KADASTRALE STUKKEN . 117 118 VAN 5 JUNIJ 1878 (STB. N°. 90), TOT VERNIEUWING DER BESTAANDE HYPOTHECAIRE INSCHRIJVINGEN. 119 BESLUIT VAN 30 JULIJ 1878 (STB. No. 104), TOT HET BRENGEN VAN WIJZIGING IN DE HY VAN 11 DECEMBER 1813 N°. 1 (STB. No. 10), HOUDENDE BEPALINGEN TEN AANZIEN 320 ALPHABETISCH REGISTER OP DE DRIE DEELEN 333 OPGAVE VAN DE MEEST NOODZAKELIJKE VERBETERINGEN EN AANVULLINGEN. (OP DE DRIE DEELEN). 10. art. 70, lid b, regel 2, voor veertien" lees: „veertig." 10. Achter art. 71, lid a, moet nog verwezen worden naar Stb. 188! no. 123. 10. Het in noot d) aangehaalde Besluit van 4 September 1862 (Stb. n°. 174) is gewijzigd bij de Besluiten van 29 Maart 1875 (Stb. n°. 132), van 8 December 1877 no. 201 en van 16 November 1881 (Stb. n°. 177.) 11. noot ). Bij Besluit van & November 1877 (Stb. n°. 194) is aan de zeven in die noot genoemde ministeriële departementen nog een achtste toegevoegd, dat den naam vau " Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid" draagt. De aan het slot dierzelfde noot vermelde Besluiten van 29 Juli 1868 (Stb. n°. 115 en 116) zijn ingetrokken en vervangen door het Besluit van 29 October 1870 (Stb. n°. 173.) 30. noot e). Het eerste gedeelte dezer noot moet aldus luiden: "Het Hooger Onderwijs is thans geregeld bij de Wet van 28 April 1876 (Stb. no. 102), gewijzigd bij de Wet van 7 Mei 1878 (Stb. n°. 33) en van 28 Juni 1881 (Stb. n°. 207), bij welke wet behooren verschillende Koninkl. Besluiten, voorkomende in Stb. 1877 n°. 87, 159, 160; Stb. 1878 no. 33, 86, 98, 103, 139, 174; Stb. 1879 no. 29; Stb. 1881 no. 69. Volgens art. 125 der Wet van 28 April 1876 (Stb. n°. 102) is, op het tijdstip harer in werking treding, de Rijksinstelling van Onderwijs in Indische taal-, land- en volkenkunde opgeheven. De in het tweede gedeelte dier noot vermelde Wet van 2 Mei 1863 (Stb. n°. 50), tot regeling van het Middelbaar Onderwijs, is gewijzigd bij de Wetten van 28 Juli 1876 (Stb. n°. 143) en van 25 April 1879 (Stb. n°. 87). Het bij de Wet van 1863 behoorende Besluit van 2 Februari 1864 (Stb. n°. 8) is gewijzigd bij het Besluit van 14 Juli 1876 (Stb. n°. 163), terwijl voorts nog vermeld moet worden het Besluit van 3 Augustus 1879 (Stb, no. 148). Het Lager Onderwijs is geregeld bij de Wet van 17 Augustus 1878 (Stb. n°. 127), gewijzigd bij die van 27 Juli 1882 (Stb. n°. 117), waartoe behooren de Besluiten, voorkomende in Stb. 1879 n°. 104 (gewijzigd Stb. 1882 n°. 57); Stb. 1879 no. 105, 106, 148 en 149; Stb. 1880 no. 1, 5, 161, 172; Stb. 1881 no. 25, 26, 149; Stb. 1882 no. 59. 44. Aan het slot van noot a) bij te voegen en bij de Wet van denzelfden datum (Stb. n°. 48), dat tusschen den 8sten titel des Derden Boeks van Maatschap en den negenden van Schenking, mede met verandering van de reeks der titels, de (nieuwe) titel van Zedelijke ligchamen zal worden ingelascht. 75. In noot ) moet achter de woorden Avis du Conseil d'Etat ingevoegd worden du 30 Mars 1808, en voorts verwezen worden naar de Circulaire van den Procureur-Generaal bij het Hof te Arnhem dd. 24 April 1876 (Gemeentenstem, no. 1318 en 1324). Deel OPGAVE VAN DE MEEST NOODZAK. VERBET. EN AANVULL. OP DE DRIE DEELEN. XIII I, bl. 80. art. 107, lid b, regel 1 en 2 voor openbaar gemaakt" lees: „opgemaakt”. Zie art. 267. Achter art. 1008 moet de verwijzing naar de Wet van Frimaire vervallen. 332. Achter art. 1330 de verwijzingen aldus te verbeteren: C. 1215; B. 1325 v., 1329. 333. noot ƒ), regel 7: Achter het woord schuldenaar voege men de volgende ziusnede in: De woorden indien eene dier zaken ondeelbaar is" zijn echter onjuist en behooren te vervallen". Zoo heeft enz. 466. art. 1950, no. 2, regel 2 voor uitgesloten" lees: : ingesloten." 500. Het nootteeken achter art. 81 moet zijn, niet e), maar d). 504. Achter artt. 96 en 97 moeten de verwijzingen naar Stb. 1829 no. 73, Stb. 1831 n°. 14, Stb. 1841 no. 26, Stb. 1818 no. 9 en 33, en Stb. 1819 no. 46 vervallen en vervangen worden door eene verwijzing naar Stb. 1880 no. 67 en 121. 519. Achter art. 182 moet nog verwezen worden naar Stb. 1877 n°. 80, a. 12. 590. Achter art. 534 moet de verwijzing naar Stb. 1875 n°. 118 vervangen worden door eene verwijzing naar Stb. 1880 no. 109; Stb. 1881 no. 162, en Stb. 1882 °. 86. Deel II, bl. 9. In de verwijzingen achter art. 35, in plaats van Stb. 1876 n°. 101, te lezen: Stb. 1876 n°. 102. 16. noot d), regel 2, tusschen de woorden het" en daarvan" in te voegen: „hof", regel 5, in plaats van "lot", te lezen: „hof." en 43. derde kolom, regel 1 en 2, de woorden St. Anna ter Muiden" en "Sluis" te verbinden door eene haak en daarachter te lezen: Stb. 1880 no. 64. " 183. noot c), regel 2, in plaats van 1859" te lezen 1869", en aan het slot nog te verwijzen naar art. 36 der herziene akte omtrent de Rijnvaart (Wet van 4 April 1869 (Stb. n°. 37)). 259. in de aanteekening onder art. 505 voor, in plaats van 1 Mei" te lezen: „30 Mei." 272. voorlaatste regel van den tekst, in plaats van 31 Mei" te lezen: „30 Mei.” 283. noot d), in plaats van "Art. 956", te lezen: Art. 596." 360. voorlaatste regel vóór den Tweeden Titel, in plaats van art. 3" te lezen: „art. 2." Deel III, bl. " 38. Bij de onder den titel vermelde Wijzigingswetten der Zegelwet nog te voegen de Wet van 11 Juli 1882 (Stb. n°. 93), afgedrukt in de Nalezing op de Zegelwet, deel III bl. 326 volgg. 75. Deze wet is ingetrokken bij art. 14 der Wet van 11 Juli 1882 (Stb. no. 93.) C. C. L. B. |