Page images
PDF
EPUB

gevallen hem diep schijnen geroerd te hebben, tot het dierenrijk behooren: het afgebeulde renpaard tot vigilanteknol vervallen, Miss Arabella Knox, en de slagershond Jol.

Nochtans voelt men Sleeckx' hart krachtig en warm kloppen in zijne beste tooneelstukken als in zijne roerende tetralogie Grétry, die in 1861 den driejaarlijkschen Staatsprijs verwierf, en in zijn vaderlandsch drama Zannekin (1865), zonder zijn frisch blijspel De vischers van Blankenberghe (1865) te vergeten.

Nog meer dan de realistische roman scheen het tooneel hem aan te trekken. Op dat gebied heeft hij meer dan dertig werken geleverd. Zijne eerste stamelende proeven op letterkundig gebied uit de jaren '40 waren tooneelstukjes. In 1850 schrijft hij eene ernstige studie Over het Nederlandsch tooneel en in 1866 verraste hij de lofredenaars van het officieel premiestelsel buitengewoon onaangenaam met zijne onverschrokken ontsluiering der naakte waarheid over onze erbarmelijke achterlijkheid op dramatisch gebied in zijn moedig vlugschrift: Te zijn of niet te zijn, brieven over het Nederlandsche tooneel.

Daar toonde zich Sleeckx in al zijne ruwe oprechtheid, die ook op de Nederlandsche Congressen meer dan cens opschudding verwekte. In 1849 had hij het eerste Taalcongres te Gent bijgewoond; hij had er cen werkzaam aandeel aan genomen en hij bleef een trouw bezoeker der volgende. Toen in 1899, in de Arteveldestad, het 25ste dier vreedzame letterparlementen van Holland en Vlaamsch-België, het « Jubelcongres » werd gehouden, en Sleeckx bij brieve zich verontschuldigde wegens ziekte en ouderdom niet te kunnen overkomen uit Luik, werd hem met algemeene stemmen en onder

luiden bijval namens de vergaderde Noord- en ZuidNederlanden de volgende telegram van hulde gezonden, waar hij te recht trotsch op was :

«De leden van het XXVe Congres brengen aan den eenigen overlevenden spreker van het eerste Congres hunnen hartelijken broedergroet en betuigen hem hunne oprechte verkleefdheid (1). »

Tot hiertoe hebben wij bijna uitsluitend gesproken over Sleeckx' oorspronkelijkheid. Het is dan ook zijn voornaamste kenmerk als schrijver. Het tweede is zijne veelzijdigheid.

Naast tooneel, novelle en roman beoefende hij ook de letterkundige en de kunsteritiek, de populaire geschiedschrijving en de populaire taalkunde. Daarvan getuigen zijn Nederlandsch - Fransch Woordenboek, in 1852 voltooid met medewerking van J. Vande Velde, zijne schoolboeken over Nederlandsche stijl- en spraakleer, zijn redacteurschap van het paedagogisch tijdschrift De Toekomst in 1876 en eerstvolgende jaren, zijne historische schetsen in de uitgaven van het Willems-Fonds en zijne ontelbare critische studies over binnen- en buitenlandsche schrijvers, schilders en beeldhouwers uit alle tijden en van alle richtingen. Geen tijdschrift in Noord en Zuid, of het heeft eene of meer bijdragen van Sleeckx afgekondigd sedert meer dan eene halve eeuw.

Eene verbazende belezenheid, een open oog voor het hooge en grootsche in alle tijden en bij alle volken, een onweerstaanbare drang om aan 't lezend publiek zijne indrukken en beschouwingen over vreemde of eigene

(1) Zie Handelingen van het XXV Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres van Gent (1899), blz. 178 en 179.

kunstenaars mede te deelen, hebben Sleeckx gemaakt tot .eenen der merkwaardigste polygrafen onzer wedergeboren Nederlandsche letteren in Vlaamsch-België. Ook door die veelzijdigheid (waar de meeste Vlaamsche schrijvers, zijne tijdgenooten, zich tot gedichten, tooneelstukken en romans beperkten), heeft Sleeckx aan de aesthetische, zedelijke en geestelijke ontwikkeling van zijn volk gansch eigenaardige diensten bewezen.

In 1879 verliet hij zijne geliefde Normaalschool van Lier om in Brabant hoofdopziener van het lager onderwijs te worden. Eervol vervulde bij die betrekking tot op den dag zijner afdanking in 1885. Hij was alsdan 67 jaar oud en nog volkomen frisch en gezond als een gewoon man in de kracht des levens. Hij had juist de volledige uitgaaf zijner werken bezorgd, die te Gent in niet minder dan zeventien deelen van de pers gekomen was tusschen de jaren 1877 en 1884 (1).

Eerst te Schaerbeek, waar de liberale partij hem eenen zetel in den Gemeenteraad verzekerde en waar hij aan 't officieel onderwijs nieuwe diensten bewees; later te Luik, waar al zijn tijd hem toebehoorde, liet hij zijne onvermoeibare pen nooit rusten.

De ziekte heeft hem vóór eenige maanden verrast, terwijl hij de laatste hand legde aan zijne Gedenkschriften, die beloven zoo belangrijk te zijn, over de beginselen der Vlaamsche Beweging te Antwerpen in den tijd van Conscience, de Laet en de Van Rijswijck's.

In 1886, toen Sleeckx reeds den leeftijd bereikt had, waarop de meeste grijsaards eene kinderlijke ijdelheid

(1) Gent, Ad. Hoste.

beginnen te gevoelen, benoemde hem de Koninklijke Vlaamsche Academie tot lid, terwijl zij voor zijne vrienden Vuylsteke, De Geyter, Pol de Mont en Antheunis, wier candidatuur te gelijk met de zijne was gesteld geworden, hare deur weigerde te ontsluiten.

Sleeckx aarzelde geen oogenblik. Hij bedankte voor de eer en volgde vastberaden het voorbeeld van Jan Van Beers en Rooses, die ook bij die gelegenheid en om dezelfde reden uit de pas opgerichte Vlaamsche Academie waren getreden.

Die zaak, die in ons klein Vlaamsch wereldje alsdan zooveel gerucht maakte, kan op meer dan eene wijze beschouwd worden; maar wie zal loochenen, dat het bij Sleeckx cene daad van opoffering en van oprechtheid was, die als zoodanig bij ieder eerlijk man eerbied en achting afdwingt, zelfs bij andersdenkenden?

In zitting van 8 Mei 1895 werd Sleeckx door de Klasse der Letteren onzer Koninklijke Academie van België tot briefwisselend lid benoemd en later klom hij op zijne beurt tot titulair lid op. Dit geschiedde in zitting van 10 Mei 1898 en met schier eenparige stemmen, hetgeen bewees hoe algemeen de sympathie en de hoogachting waren, die onzen Nestor omringden in den schoot der Brusselsche Academie.

Ondanks zijn hoogen leeftijd bewees Sleeckx aan die Academie goede diensten. Alzoo was hij herhaaldelijk een ijverig lid van commissies en keurraden en stelde hij in 1894 het verslag op der jury voor den Prijs De Keyn. In 1895 bood hij ons de laatste openbare vrucht zijner pen aan, den omvangrijken historischen roman Vesalius in Spanje.

In ons midden was Sleeckx eene beminnelijke figuur.

Zijne rechtschapenheid en gemoedelijkheid hadden hem de algemeene genegenheid doen verwerven. Wij zullen lang nog zijnen trouwen oogslag en zijnen cerlijk kloeken handdruk missen. Hij ontsliep zondag morgen te Luik, waar hij sedert eenige jaren was gaan wonen bij eene teerbeminde dochter. Daar, te midden der Walen, leefde hij zeer afgezonderd, ver van zijne geliefde Vlaamsche kringen en genootschappen van Antwerpen en Brussel, waar hij steeds het voorbeeld der werkdadigheid en der taaie aanhoudendheid had gegeven ondanks zijne hooge jaren. Maar, hoe hartstochtelijk Vlaamschgezind ook, toch voelde hij zich op zijn gemak onder zijne Waalsche medeburgers, die hij eerlijk liefhad en waardeerde zooals uit zijnen Grétry zoo welsprekend blijkt, dien roerenden lofzang ter eere van den onsterfelijken Waalschen operadichter.

Sleeckx is niet meer; maar hij leeft voort in zijne werken en in onze herinnering.

Vader Sleeckx ruste in vrede.

NOTES BIBLIOGRAPHIQUES.

V. BRANTS. L'Office international de législation du travail et la Conférence de Bâle (27-28 septembre 1901), brochure in-8°, Louvain, 1901.

J'offre à la Classe un exemplaire d'une petite brochure que je viens de publier, non pas pour son importance, mais pour signaler le sujet qu'elle traite. La création de l'Office international du travail est la première tentative de cette nature qui ait eu un commencement d'exécution.

« PreviousContinue »