Page images
PDF
EPUB

de wet, die in art. 382 no. 8 W. v. B. R. spreekt van stukken van beslissenden aard, even als art. 480 no. 10 C. de Proc. Civ. spreekt van pièces décisives, zonder eenig onderscheid te maken omtrent den meer of minder beslissenden aard der later ontdekte stukken. Onze wet, door in art. 1953 no. 3 en 1954 B. W. te spreken van het gezag, dat de wet aan een gewijsde toekent en van het gezag van een gerechtelijk gewijsde, schijnt de gevolgtrekking te wettigen, dat eene rechterlijke beslissing dan eerst als waarheid moet worden aangenomen, wanneer deze niet meer door eenig rechtsmiddel kan worden gewijzigd. Toch is deze gevolgtrekking onjuist en wij gelooven, dat terecht door Marcadé 1) de meening wordt bestreden van Duranton 2) en Zachariae 3), dat eindvonnissen, waartegen nog verzet of hooger beroep is toegelaten, geen gezag van gewijsde hebben en dus niet als waarheid moeten worden aangenomen. Wanneer men toch het gezag van gewijsde beschouwt als den invloed van eene rechterlijke beslissing op een later geding en het de vraag geldt, of men voor het tegenwoordige die uitspraak voor niet aanwezig moet houden en het betwiste punt als niet beslist moet beschouwen, zoolang er mogelijkheid bestaat, dat die uitspraak nog kan worden vernietigd of gewijzigd, dan is het niet genoeg, dat tegen eene rechterlijke

1) T. a. p. V bl. 153.

2) T. a. p. XIII no. 454. 455.

3) T. a. p. bl. 764.

beslissing eenig rechtsmiddel kan worden gebezigd, maar is het noodig, dat het rechtsmiddel zij aangewend, daar men dan eerst kan zeggen, dat het betwiste punt nog geheel onbeslist is 1).

Wij gelooven dus, dat eene rechterlijke beslissing gezag heeft, zoodra zij is gewezen, te meer daar het ons vrij onjuridisch en onlogisch voorkomt, dat eene beslissing, waartegen nog de aanwending van eenig rechtsmiddel mogelijk is, in rechten als niet gewezen moet worden beschouwd; terwijl zij b. v. door het enkel verloopen van den tijd zonder menschelijk toedoen of tusschenkomst des rechters formeele waarheid wordt.

Er bestaat echter verschil tusschen het gezag van eene rechterlijke beslissing en dat van een gewijsde. Een gewijsde toch geldt in rechten als formeele waarheid, en geen rechter is bevoegd om dat gezag te vernietigen; eene rechterlijke beslissing daarentegen is formeele waarheid en heeft dat gezag in elk later geding, maar zij verliest het, zoodra de overwonnen partij een rechtsmiddel, dat hem ten dienste staat, aanwendt: immers van dit oogenblik is het onzeker, welke de uitspraak des rechters zal zijn. Kernachtig drukt Pothier 2) dit uit, als hij zegt: » cette autorité et la présomption qui en résulte (n. 1. de formeele waarheid) ne sont que momentanées et sont détruites aussitôt qu'il y a un appèl.”

1) Boileux, Comm. sur le C. N. IV bl. 709 noot 2 i. f. 2) T. a. p. n°. 3.

Niet aan alle rechterlijke beslissingen kent de wet het gezag toe, om als formeele waarheid te gelden: er zijn er, waaraan dit gezag geheel wordt ontzegd en het is noodzakelijk, dat wij eenige oogenblikken stilstaan bij de vraag, welke rechterlijke beslissingen in rechten als waarheid moeten gelden.

§ 3. Welke beslissingen in rechten als waarheid moeten gelden.

Het ligt in den aard der zaak, dat het gezag, waarvan wij in de vorige § den aard hebben beschouwd, slechts kan worden toegekend aan de eigenlijk gezegde rechterlijke beslissingen, aan die uitspraken des rechters, die een einde maken aan een tusschen partijen bestaand geschil. Hieruit volgt, dat als formeele waarheid niet moeten worden aangemerkt beschikkingen van den rechter, genomen op request (voluntaire jurisdictie); en wel in het bizonder die beschikkingen, waarbij de rechter machtiging verleent tot het aangaan van eene rechtshandeling of daaraan zijne goedkeuring schenkt. dan wanneer de partijen hunne tegenovergestelde beweeringen hebben doen gelden, en de rechter, door eene beslissing te nemen, eene van de beide partijen heeft in het gelijk gesteld, kan er sprake zijn van een verkregen recht, dat die partij altijd kan doen gelden en dat altijd in rechten als waarheid moet. worden aangenomen. Slechts in dat geval schendt de

Eerst

rechter een verkregen recht, wanneer hij later eene beslissing neemt in strijd met eene vorige; hij schendt niet een verkregen recht, als hij onder veranderde omstandigheden eene beschikking terugneemt, die hij vroeger heeft gegeven 1). Daarom is het zeer juist, wat onze wetgever in art. 466 B. W. bepaalt, dat dezelfde rechter, die aan den overblijvenden echtgenoot machtiging heeft verleend, om met en in het belang van de minderjarige kinderen de goederen, de neering, het bedrijf, den handel, de fabriek of dergelijke, gedurende eenen bepaalden tijd in gemeenschap aantehouden, zelfs vóór het verstrijken van den bepaalden tijd, de vroegere beschikking kan intrekken, indien de gemeenschap niet meer strekt in het belang van de minderjarigen.

Toullier 2) leert, dat alleen aan eindvonnissen gezag van gewijsde kan worden toegekend. Waar eindvonnissen op deze wijze tegenover andere soorten van vonnissen worden gesteld 3), verstaat men daaronder eene rechterlijke uitspraak, die een einde maakt aan een geheel geding, die den eisch toewijst of verwerpt, den verweerder veroordeelt of vrijspreekt. Naar onze overtuiging is deze meening van Toullier onjuist eigenlijk toch zijn alle vonnissen eindvonnissen, want alle maken een einde aan een tusschen partijen bestaan hebbend geschil, en er is geene reden

1) Zie artt. 3417, 3418 Ontw. 1820.

2) T. a. p. X no. 94. Pothier t. a. p. no. 1.

3) Zie b. v. art. 46 W. v. B. R.

denkbaar, om wel het gezag toetekennen aan beslissingen, die een einde maken aan alle geschillen, welke tusschen partijen bestaan, en het gezag te ontzeggen aan beslissingen, die tot grondslag voor latere moeten dienen, hetzij zij den naam van provisioneele, interlocutoire of praeparatoire vonnissen dragen 1).

De verdeeling van de vonnissen in die van contentieuse en voluntaire jurisdictie is de eenige, die afdoende is ter beantwoording der vraag, of aan een vonnis gezag van gewijsde moet worden toegekend, zoodat de rechter niet de bevoegdheid heeft het tegendeel uittespreken van hetgeen hij vroeger heeft bepaald, indien eene partij zich op het vroegere vonnis als op een verkregen recht beroept. Deze verdeeling beslist in elk mogelijk geval en de verdeeling tusschen interlocutoire, praeparatoire en provisioneele vonnissen moge van praktisch belang zijn in andere gevallen waar het geldt de vraag, of aan een vonnis gezag moet worden toegekend, is het geheel onverschillig, of een vonnis den naam draagt van interlocutoir, praeparatoir of provisioneel, zoo slechts kan worden uitgemaakt, of een vonnis is eene beslissing of eene beschikking. Vandaar, dat wij niet zullen volgen het voetspoor van de schrijvers 2), die over het gezag van gewijsde handelen en leeren, dat b. v. provisioneele vonnissen geen gezag van gewijsde

1) Dalloz t. a. p. vo chose jugée no. 16.

2) Toullier t. a. p. X no. 95. Duranton t. a. p. XIII no. 452. Zachariae t. a. p. III bl. 355. Diephuis t. a. p. IX no. 364.

« PreviousContinue »