Page images
PDF
EPUB

De mededeeling dezer bestuursverandering in Holland door Napoleon aan den Franschen Senaat was grootendeels de weerklank zijner woorden bij de audientie gesproken. Evenwel kwam daarin nog een nieuwe appreciatie ten opzichte van Holland voor.

De Keizer verklaarde dat, uit een commercieel oogpunt, Holland gelegen was aan de monding der groote rivieren, die een uitgestrekt gedeelte van het Fransche gebied besproeien; dat men de zekerheid moest hebben dat het met het nieuwe koninkrijk te sluiten handelstractaat nauwkeurig nagekomen zou worden. „Holland is voor Frankrijk van het grootste politiek belang."

Den 15den Juni vertrok de nieuwe Koning met zijn gemalin en beide kinderen uit zijn woonplaats St.-Leu naar zijn staten.

Nogmaals had Louis moeten bukken voor den ijzeren wil zijns broeders. Sedert zijn jeugd gewoon geweest zich te voegen naar den wil van hem, die de zorg voor zijn opvoeding op zich genomen en daardoor gezag over hem gekregen had, had Louis als een gehoorzame onderdaan de koningskroon aanvaard.

Terwijl hij zich geen rekenschap gaf van binnenlandsche moeielijkheden waarop hij zou stuiten, en in de valsche meening verkeerde dat de goede wil van een vorst alleen kan voorzien in de behoeften van een land, liet hij zich overhalen, met het vaste voornemen zich geheel te wijden aan het welzijn van twee millioen menschen, wier lot hem was toevertrouwd.

[ocr errors]

roi-préfet

[ocr errors]

Hij twijfelde geen oogenblik of zijn broeder zou hem steunen in zijn schoone roeping, terwijl in werkelijkheid Napoleon in hem niet zoozeer een koning roi-souverain Idan wel een vassal zag. De koningskroon was hem geschonken onder voorwaarde dat de Keizer door hem zou kunnen beschikken over alle hulpbronnen van Holland.

's Keizers wil was: blijf vóór alles Franschman; Louis' daden zeiden, ik ben vóór alles Hollander.

Hierin lag de grond van de tweespalt tusschen de beide broeders, die zich weldra in verschillende regeeringshandelingen openbaarde.

Op den avond van den 18den Juni kwam het koninklijk gezin onder het gebulder van het geschut in de Koekamp en het spelen van het carillon op het Huis ten Bosch te 's-Gravenhage aan.

Een commissie uit de stedelijke overheid bood het vorstelijk gezin, bij de Laan van Nieuw-Oostende aan den boschkant, den eerewijn aan. De infanterie was van daar tot het voor den Koning bestemde paleis en haie opgesteld, en terwijl de vorstelijke personen te Delft werden opgewacht door een detachement huzaren, werden zij van Voor

burg geescorteerd door de regimenten garde-dragonders en garde-hu

zaren.

Op het Huis ten Bosch waren ter receptie aanwezig: de Ministers of Secretarissen van Staat, de President van het Wetgevend Lichaam, de Fransche gezant en de Fransche generaals.

De ontvangst door het volk was overigens koel en doodsch. De ontsteltenis der ingezetenen bij het ruchtbaar worden van Napoleons voornemens, welke zich in geschriften 1) en pamfletten geopenbaard had, had allengs plaats gemaakt voor een kalme berusting en doffe onverschilligheid. Het beste was zooveel mogelijk partij te trekken van een toestand waaraan toch niets te veranderen viel.

De onafhankelijkheid was ten minste gered; bij het tractaat van 24 Mei was zij gewaarborgd.

Acht dagen bleef de Koning in zijn paleis op het Huis ten Bosch alvorens zijn officieele intocht in 's-Gravenhage te doen, ten einde het voornaamste raderwerk van het bestuur van het nieuwe koninkrijk te organiseeren, de deputatiën der provinciën, de ambtenaren der openbare diensten en tal van particulieren te ontvangen. 2)

Gedurende de eerste dagen was de weg naar het Huis ten Bosch zwart van rijtuigen, en van deputatiën en particulieren, die zich haastten hun opwachting bij den nieuwen Vorst te maken.

De eerste indruk, dien het vorstelijk echtpaar bij deze receptiën gemaakt had, was algemeen gunstig geweest.

De minzaamheid, de goede voornemens, de Hollandsche gezindheid des Konings hadden ieder voor hem ingenomen. Het terugzenden van een Fransch troepenkorps, dat door Napoleon naar den Haag gezonden was om den plechtigen intocht zijns broeders op te luisteren, en het uitgedrukt verlangen des Konings om door 's lands troepen geëscorteerd te worden deed die ingenomenheid niet weinig toenemen. Terwijl zijn uiterlijk goedaardigheid en melancholie uitdrukte, was zijn voorkomen weinig indrukwekkend. Niet groot van gestalte, was zijn rechterhand bijna verlamd en sleepte hij met het linker been, welk lichaamsgebrek hem weldra onder het volk den naam:,,de lamme Koning" bezorgde.

1) Zoo verschenen er kort vóór de komst des Konings twee geschriften in 't licht, die veel opspraak en beweging door het geheele land, en voornamelijk te Amsterdam en den Haag, veroorzaakten. Het eerste waarvan op hoog bevel de verdere uitgaaf werd verboden droeg den titel van: Oproeping aan het Bataafsche volk enz. Het tweede was een gedicht van Helmers getiteld: Fragment uit een onuitgegeven treurspel. (Bijlage 5).

2) Uit een bij die gelegenheid door den Koning gegeven antwoord op de toespraak der deputatie van Hun Hoog Mogenden blijkt welke gevoelens hem bezielden bij zijn komst hier te lande. (Bijlage 6).

De Koningin had daarentegen een opgeruimd en zeer innemend voorkomen, en trachtte zich gedurende den korten tijd, dien zij van de vier levensjaren van het koninkrijk hier te lande doorbracht, eenigermate naar de Hollandsche gewoonten en zeden te schikken.

De vrees dat Koning Louis Napoleon de belangrijkste staatsambten aan zijn landgenooten zou opdragen, bleek ijdel te zijn. Alle politieke betrekkingen werden aan ingezetenen vergeven; zelfs ruimde de Koning in de organisatie van zijn Huis een groote plaats in aan het Hollandsche element. Niemand maakte hem er dan ook een verwijt van dat hij voor zijn persoonlijken dienst Franschen aanstelde.

Nog vóór zijn vertrek naar Holland had Louis den Admiraal Ver Huell en den patriot Gogel hoofd van een groot handelshuis respectievelijk benoemd tot Ministers van marine en financiën. Voorzien van een algemeene volmacht des Konings was Ver Huell daarop naar Holland vertrokken om de noodige maatregelen te nemen voor de voorloopige inrichting van het Algemeen Bestuur met inachtneming der vereischte constitutioneele vormen voor de handelingen der Wetgevende, Uitvoerende en Rechterlijke Macht, en alles in gereedheid te brengen voor de ontvangst Hunner Majesteiten.

De overige raadslieden zijner kroon vond de Koning in den eerlijken, oprechten Van der Goes als Minister van buitenlandsche zaken, in Mollerus als Minister van binnenlandsche zaken, in den Generaal Bonhomme als Minister van oorlog; het ministerie van openbare werken en van den waterstaat werd opgedragen aan Twent van Raaphorst, dat van koloniën aan Van der Heim, de staatssecretarie aan Roëll, een man van erkende politieke bekwaamheid en groote eerlijkheid, en het justitiewezen en de politie aan Van Hooff-katholiek. Uitgezonderd de laatste, hadden alle leden van dit kabinet de voornaamste waardigheden bekleed onder het bestuur van Schimmelpenninck.

Aan den gewezen Raad-Pensionaris was volgens de constitutie het levenslang voorzitterschap van het Wetgevend Lichaam opgedragen. Het schriftelijk verzoek des Konings om deze hooge betrekking te aanvaarden, werd echter door Schimmelpenninck geweigerd.

Den 23sten Juni had de plechtige intocht van Hunne Majesteiten binnen 's-Gravenhage plaats. 1)

De stoet begaf zich naar de vergaderzaal Hunner Hoog Mogenden waar de Koning van de leden van het Wetgevend Lichaam den eed van trouw aan zijn persoon en op de constitutioneele wetten afnam. De aanspraak, die Z. M. bij deze gelegenheid tot het Wetgevend Li

1) Bijlage 7.

chaam hield, was de uitdrukking van ware vaderlandsliefde en van de zuiverste gevoelens des Konings voor het welzijn zijner onderdanen.

,,De eer en de nationale deugden," zeide hij,,,zijn de ware steunpilaren van den troon. Noch godsdienst, noch partijgeest zullen mij leiden, maar enkel verdienste en werkzaamheid. Mijn doel is de rampen te lenigen, welke het Vaderland geleden heeft. Maar daartoe heb ik het vertrouwen noodig van de geheele natie, de toewijding en bekwaamheid van kundige mannen en vooral van U, heeren afgevaardigden. Op dit oogenblik doe ik voor de afgevaardigden der provinciën en der voornaamste steden van het koninkrijk een beroep op de medewerking en den ijver van alle goede en oprechte Hollanders." 1)

Zulke woorden konden niet anders dan een goeden indruk achterlaten. De Vorst, die de hem opgedrongen vreemde koningskroon aanvaardde met het vaste voornemen vóór alles Hollander te willen zijn, had thans openlijk zijn gevoelen kenbaar gemaakt en zich daardoor den steun verzekerd van de natie, maar tevens de tegenwerking van het Fransche element in zijn omgeving.

Ook bij deze gelegenheid was bij de volksklassen weinig geestdrift waar te nemen, in weerwil dat onder de lagere standen geld was uitgedeeld om hen tot toejuiching op te wekken. Zelfs het turfdragersgild, een onmisbaar bestanddeel bij soortgelijke plechtigheden, schitterde op dien dag meer door onthouding dan door deelneming aan de feestelijkheid.

Zelden heeft een vorst onder ongunstiger voorteekens den troon beklommen dan Louis Napoleon.

Welke ook de partijen waren, die de ingezetenen sedert jaren verdeelden, geen een verlangde, nog minder vroeg om het koningschap; want hoewel van de Staten-Generaal het voorstel was uitgegaan, zich tot den Keizer te wenden met de bede zijn broeder Louis als koning aan de Hollanders te willen geven, wist men al te goed dat die handeling het gevolg was van het misbruik van macht en bedreiging. De regeering van den Raad-Pensionaris kon zich wegens gebrek aan innerlijke kracht niet lang staande houden; men had zulks reeds bij haar ontstaan voorzien.

Onder de Oranjegezinden werden de hevigste bestrijders van het aangenomen regeeringsstelsel gevonden. Deze partij schreef den Koning het geheime voornemen toe de katholieke godsdienst als godsdienst van staat in te voeren. De Protestanten schaarden zich natuurlijk aan de zijde der Oranjepartij, en zoo werd het fanatisme een der voornaamste oor

1) Docum. hist. I.

zaken van de aansluiting van het grootste deel der Hollandsche natie bij Engeland, dat ten allen tijde de beschermer van het protestantisme was geweest. Behalve dus dat wederzijdsche belangen Hoiland en Engeland tot elkaar brachten, was de ingebeelde vrees voor de bedreiging van de Protestantsche godsdienst een voorname reden, dat Orangisten en Protestanten zich afwendden van een gouvernement, dat een andere godsdienst huldigde onder bescherming van Frankrijk.

De Patriotten en Katholieken, die reeds langen tijd naar hetzelfde doel streefden, de eersten onder den indruk der liberale denkbeelden, de anderen door godsdienstbelangen gedreven, koesterden de gunstigste verwachtingen van een katholiek en Fransch vorst op den troon van Holland; zij zagen in die gebeurtenis niet alleen de vervulling hunner wenschen, maar meenden thans ook met de andere partij te moeten deelen in het voorrecht van de bekleeding van waardigheden en betrekkingen.

De hoofden dier partij, niet in aanmerking nemende dat de Koning gedurende den eersten tijd geen meester was van zijn wil, vonden zich echter teleurgesteld in hun verwachtingen, trokken zich tot op zekere hoogte terug en werden in hun gevoelen omtrent den Vorst even als in hun hoop verzwakt. Zij lieten niet na weldra aan hun ontevredenheid daarover lucht te geven.

De Engelschgezinde partij, in stilte verheugd over die ontmoediging en ontevredenheid, deed alles om ze te vermeerderen door de hoofden der Patriotten en Katholieken tot bestrijding der regeering op te wekken en hen zelfs over te halen tot onvoorzichtige daden, met het doel hen geheel los te maken van den Koning. Die onvoorzichtigheid beoogde voornamelijk hen te werpen in de armen van Frankrijk en van dat land hun steun en de vervulling hunner wenschen te verwachten.

De Engelschgezinde partij verborg thans de geheime beweegredenen harer handelingen niet langer. Zij besloot zich te verzoenen met de vreemde regeering en van de omstandigheden partij te trekken, haar invloed op den Koning te doen gelden en dezen voor goed te vestigen door dien der Franschgezinde partij geheel te vernietigen.

De hoofden der Orangisten begaven zich gezamenlijk ter koninklijke audientie en verklaarden bij monde van den Graaf van Bylandt-Halt dat zij als Stadhoudersgezinden zich niet hadden willen aansluiten bij de patriottische of revolutionnaire partij, noch deel hadden willen uitmaken van het bestuur sedert de revolutie, omdat zij, getrouw aan hun beginselen, een eminent Hoofd van den Staat verlangden zooals vroeger het geval was, welk Hoofd zij steeds gehoopt hadden te zullen vinden in het Huis van Oranje, waaraan zij onafscheidelijk gehecht waren.

« PreviousContinue »